provincie in het N.O. van de republiek India, groot 155000 km2, met 13 170000 inw. (vrijwel uitsluitend Hindoes), vormde van 1912 1 Apr. 1936 te zamen met Bihar de provincie Bihar en Orissa van het Brits-Indische rijk. Als gevolg van de Government of India Act van 1935 werd Orissa een zelfstandige provincie, die op 83 400 km2 (1941) 8 729 000 inw. telt.
Door een overeenkomst tussen de landsregering en 25 Orissa-vorsten kreeg de provincie op 1 Jan. 1948 de status van autonome provincie.Orissa bestaat uit vruchtbaar alluviaal laagland en in het centrum uit bergland, bedekt met bossen. De vlakte wordt doorstroomd door de Mahanadi, de Brahmani en de Baitarani, welke samen een grote delta vormen, en verder door de Salandi en de Soebanarekha. Orissa heeft een heet klimaat; de gemiddelde jaarlijkse regenval bedraagt 1600 mm. Hoofdmiddel van bestaan is de landbouw (rijst, jute, granen en suikerriet). Kurkumawortel wordt vooral in de hogere delen van het Ganjamdistrict geteeld; vrijwel de gehele opbrengst wordt uitgevoerd.
In de kuststreken wordt de visserij' op grote schaal bedreven en er is een levendige handel met Calcutta in vis, afkomstig uit het Chilka-meer. De industrie omvat rijstmolens, enkele meel- en oliefabrieken, suikerfabrieken en een zeepfabriek. De prov. is bekend om haar zilverfiligrainwerk. Het bestuur berust in handen van de gouverneur, terzijde gestaan door een Raad van Ministers en een Wetgevende Vergadering van 91 leden. Hoofdstad is Guttack (74 300 inw.); een nieuw bestuurscentrum zal te Bhubaneswar, op ca 155 km van de tegenwoordige hoofdstad, verrijzen.
Orissa, het heilige land van de Hindoes en dientengevolge bedevaartsoord, bezit sedert 1943 zijn eigen (de Utkal) universiteit. In 1765 verkreeg de Britse Oostindische Compagnie van de mogol het recht er belastingen te heffen, maar eerst in 1803 werd het een Engelse provincie.