baron, Nederlands (Fries) vestingbouwkundige (Lettinga-State onder Britsum bij Leeuwarden, Mrt 1641 -’s-Gravenhage 17 Mrt 1704), over wiens familieafstamming de genealogen het niet eens zijn, vermoedelijk was het geslacht herkomstig uit Frankfort a/d Main.
Coehoorn’s militaire loopbaan, die 47 van de 63 jaren van zijn leven omvatte, is in te delen in drie tijdvakken, elk vallende in een belangrijke oorlogsperiode van onze geschiedenis, en de daartussen gelegen vredesjaren. Die tijdvakken, tevens van Europese betekenis, zijn: 1672-1678, 16881697 en 1702-1704 (Coehoorn’s sterfjaar). In de eerste periode blijken reeds zijn bekwaamheden als artillerist door de uitvinding van de naar hem genoemde Coehoornmortier, welke hij bij het beleg van Grave in 1674 toepaste; voorts als infanteriebevelhebber, bij de verdediging van Maastricht in 1673 alwaar hij als kapitein diende (na reeds in 1660 in die rang te zijn benoemd) en in de veldslagen bij Senef (1674), Cassel (1677) en St Denis (1678) waar hij zich door grote dapperheid onderscheidde. Na de vrede van Nijmegen in 1678 toonde hij al spoedig, in 1680, zijn kundigheid in de toen als wetenschap weder opbloeiende vestingbouw door het publiceren van zijn proefstuk: het versterkingsplan voor Coevorden, dat als ’t ware het sein was voor een jarenlange, vinnige polemiek met zijn vestingbouwkundige tijdgenoten, in het bijzonder de kapitein-ingenieur Louis Paen.
In 1685 werd deze pennestrijd, genaamd Architecture Militair of de Twist der Vijfhoecken. (Leeuwarden 1682-1684) door Coehoorn glansrijk gewonnen met de uitgave van zijn, wereldberoemd geworden werk: Nieuwe Vestingbouw-op een natte of lage horisont, opgedragen aan de Friese Stadhouder Hendrik Casimir II, onder wie hij toen als kolonel van het infanterie-regiment Nassau-Friesland diende. Deze overwinning in vredestijd viel samen met zijn kortstondig huwelijksleven; reeds in 1683 kwam, na een 5-jarige echtverbintenis, zijn vrouw, Magdalena van Scheltinga, te overlijden. Nog groter roem verwierf Coehoorn in de 9-jarige oorlog, met zijn zware belegeringen (van Keizersweerd en Bonn in 1689) en de haast noodlottig voor hem geworden, bloedige veldslag bij Fleurus in 1690 waar hij als Brigadier (Generaalmajoor) 8 bataljons infanterie commandeerde en ten slotte in de herovering, onder bevel van de koning-stadhouder Willem III, van de vesting Namen in 1695, nadat hij deze 3 jaren tevoren aan zijn Franse mededinger Vauban had moeten overgeven. Nu werd Coehoorn, die reeds in Sept. door de koning van Spanje in de adelstand was verheven met de titel van baron, bij Commissie van 4 Nov. 1695 door de Staten-Generaal benoemd tot ingenieur- of directeur-generaal der fortificatiën van de Verenigde Nederlanden.
In deze hoge functie heeft hij allerwege de verbeteringen van de Nederlandse vestingen, naar de door hem zelf vernieuwde technische begrippen en in het grote verband der landsverdediging geleid. Bovendien werd hij op 18 Nov. 1697 tot Meester-Generaal der Artillerie benoemd.
Coehoorn’s adviezen en ontwerpen bewezen bij het begin van de nieuwe oorlog in 1702 reeds dadelijk hun waarde bij de redding van Nijmegen, toen het sleutelpunt der landsverdediging, dat door Athlone, met krachtige hulp van de burgerij, tegen een onverhoedse Franse aanval werd verdedigd. Hoewel Coehoorn toen bevelhebber in Vlaanderen was, werd ook zijn hulp ingeroepen bij de belegeringen van Venlo, Roermond, Luik en Bonn, welke vestingen hij door toepassing van zijn aanvalsmethode, bestaande in hevige artillerie-bombardementen, in korte tijd tot overgave dwong. Evenals Nijmegen hebben vooral de gebastionneerde of getenai lieerde vestingwerken van Bergen op Zoom, Breda, Doesburg, Grave, Groningen, Sas van Gent Zutfen en Zwolle nog lang getuigenis afgelegd van Coehoorn’s vernuft als vestingbouwer. Helaas heeft de slopingswoede van de 19de eeuw bijna alles doen verdwijnen en zijn nog slechts weinige van zijn werken over, die thans als vestingbouwkundig monument worden bewaard, voornamelijk door de bemoeiingen van de Stichting „Menno van Coehoorn”, in 1932 opgericht.
Men treft bedoelde overblijfselen hoofdzakelijk aan te Doesburg (de liniën), Bergen op Zoom (het ravelijn op de Zoom), Zutfen (het hoornwerk en een deel van de contrescarpen), in Noordbrabant (de liniën van de Hout en de Monnikenhof) en bij Zwolle (het Nieuwe of Engelse Werk). Ook in het buitenland zijn Coehoorn’s beginselen toegepast o.a. bij de versterking van Mannheim en Belgrado.
Het door Coehoorn in 3 manieren ontwikkelde zgn. Nieuwnederlandse stelsel van vestingbouw bracht verschillende verbeteringen in het, door een te ver doorgevoerd formalisme verstarde, Oudnederlandse systeem van fortificatie en is dientengevolge nog tot ver in de 19de eeuw, hoewel niet steeds consequent, nagevolgd. Opmerkelijk zijn wel de, wellicht opzettelijke, onduidelijkheden in Coehoorn’s boek, dat o.a. geen constructies voor de vestingplattegronden bevat. In de behoefte hieraan werd aanvankelijk door de ingenieurs zelf voorzien, totdat in 1823 de eerste versterkingsmanier door de kapitein-ingenieur J.
Krayenhoff, jongste zoon van luitenant-generaal baron C. R. T. Krayenhoff, in zijn bekroonde „prijsverhandeling” door de druk voor een ieder begrijpelijk werd gemaakt (z verder vestingbouw).
Naast Nederlandse schrijvers, zowel militairen als historici, hebben ook vele buitenlanders Coehoom’s betekenis erkend en niet nagelaten, hem te huldigen als de grote mededinger van zijn beroemde tijdgenoot Vauban en hem de erenaam „de Hollandse Vauban” toe te kennen. Zo noemt de Franse kolonel dr P. Lazard in zijn standaardwerk over Vauban, hen beiden: „les deux plus illustres ingénieurs de l’époque”. Vaderlandse dichters, als Jan de Regt, Onno Zwier van Haren en J.
F. Helmers (in zijn „Hollandsche Natie”) hebben hun grote landgenoot, naar de stijl van hun tijd, bezongen. Nadat Coehoorn op 17 Mrt 1704 was overleden, hebben zijn kinderen op zijn graf in de N.H. Kerk te Wyckel bij Sloten (Friesland) een fraai gedenkteken doen oprichten, vervaardigd door de beeldhouwer Pieter van der Plas ca 1710 naar het ontwerp uit 1705 van de Amsterdamse architect Daniël Marot.
LT-KOL. b. d. W. H. SCHUKKING
Bibl.: M. v. Koehoorn, Nieuwe vestingbouw (Leeuwarden 1685, 1702).
Lit.: Nic. Ypey, Gedenkschrift der uitgevoerde daaden van den grooten Menno baron van C. (Franeker 1772, oorspr. in het Latijn); J. G. W.
Merkes, Memorie behelzende eenige der belangrijkste krijgsgebeurtenissen van Menno baron van G. (’s-Gravenhage 1825); G. Th. v. Goehoorn, Het leven van Menno baron van C., ui tg. d. J.
W. v. Sypesteyn (Leeuwarden, uitg. Friesch Genootschap, 1860; zeer belangrijk); W. J.
Knoop, Coehoora (Krijgs- en geschiedk. geschr., 4de dl, 1862); J. Ubink, Coehoorn en Vauban: twee geniale Vestingbouwers (Haagsch Maandbl., Oct. 1939); N. Ned. Biogr.
Woordenb., dl I, 620; J. K. H. de Roo van Alderwerelt, De Grootmeester en de Inspecteurs der Artillerie van de Koninklijke Landmacht (uitgave „Ons Leger” 1939); M. D.
Ozinga, Daniël Marot (Amsterdam 1938); W. H. Schukking, De oude vestingwerken in Nederland (1941).