Duits schilder, tekenaar en grafisch kunstenaar (Berlijn 20 Juli 1847 8 Febr. 1935), uit een geziene Joodse koopmansfamilie, leerde bij de paardenschilder Karl Steffeck (1866-1868), bezocht de Kunstschule te Weimar (1868-1872), waar hij zijn eerste grote schilderij maakte, de realistisch geziene Ganzenpluksters (1872), dat hevige critiek uitlokte. Van 1873-1878 te Parijs, raakte hij bevriend met Munkâczy en kwam sterk onder invloed van Millet, Courbet en Ribot.
Van 1875 leefde Liebermann ’s zomers in Nederland, meestal te Amsterdam (Hof van het Weeshuis, 1876). Hij wist de Hollandse sfeer te treffen; zijn geliefd onderwerp was de mens aan de arbeid. In zijn naturalistisch-realistische werken accentueerde hij het armoedige, ja zelfs het lelijke.In 1878 vestigde hij zich te München, in 1884 weer te Berlijn. Uit deze tijd dateert zijn innige vriendschap met Jozef Israëls, aan wie hij een monografie wijdde. In het laatste decennium der 19de eeuw werd de invloed van het Franse impressionnisme merkbaar; zijn schilderkunst werd kleuriger, de onderwerpen blijmoediger en zonniger. Hij had een grote verering voor Degas en Manet en ontwikkelde zich tot de beste vertegenwoordiger van het Duitse impressionnisme.
De jaren voor Wereldoorlog I vormden een hoogtepunt in zijn ontwikkeling (strandscènes, badende jongens, ruiter-, tennis- en polo-schilderijen). In 1898 werd hij professor, in 1899 president van de Berlijnse Sezession, van 1920-1933 was hij president van de Pruisische academie der kunsten en bezat aldus een nauwelijks te schatten invloed op het intellectuele leven in Berlijn.
Na 1924 zocht hij de motieven voor zijn werken bijna uitsluitend in de tuin van zijn landhuis te Wannsee en de nabije omgeving. Bovendien schilderde hij talrijke voortreffelijke portretten; als tekenaar en graficus was hij eveneens vruchtbaar werkzaam.
Onder het nat.-socialisme mocht de hoogbejaarde kunstenaar om zijn Joodse afkomst niet meer exposeren; men wilde hem zelfs het schilderen verbieden. Hij was een der meest begaafde Duitse kunstenaars om de eeuwwisseling.
Bibi.: Die Phantasie in der Malerei (Berlin 1916); Degas (Berlin 1898, 8ste dr. 1922); Josef Israels (Berlin 1901, 8ste dr. 1922); M. L., Gesammelte Schriften (Berlin 1922).
Lit.: H. Haneke, M. L., Sein Leben und seine Werke, 2. Ausg. (Berlin 1923); G. Schiefler, Das graphische Werk L.’s, 3. Ausg. (Berlin 1923); H. Rosenhagen, M. L., 2. Ausg. (Bielefeld 1927); H. Ostwald, Das Liebermann-Buch (Berlin 1930); l’Amour de l’Art, XV (1934), blz. 420-430 met uitv. lit.opg.; F. Landsberger, M. L., 70 Briefe (Berlin 1937); K. Scheffler, M. L. zum 100. Geburtstage (1947); W. Kurth, M. L. (Berlin 1948); A. Lichtwark, Briefe an M. L. (1947).