Frans componist (Ciboure, Frans Baskenland, 7 Mrt 1875 - Montfort-l’Amaury 28 Dec. 1937), studeerde aan het conservatorium te Parijs o.m. bij Gédolge en Fauré, was een volgzaam leerling die in 1901 met de 2de „Prix de Rome” getaxeerd werd als een verdienstelijk componist, maar bij zijn volgende drie pogingen om de 1ste prijs te behalen door de jury in het geheel geen prijs toegekend kreeg. Slechts weinigen zagen in hem een figuur van toekomstige betekenis, verblind door de waardering voor zijn oudere tijdgenoot Debussy, met wie vergeleken Ravel een epigoon scheen.
In details van harmoniek, van orkestratie, van pianoklank vertonen beide meesters inderdaad veel oppervlakkige gelijkenis, maar naar de geest hebben zij weinig gemeen, hoewel zij als twee corypheeën van één — de Franse impressionnistische — school gelden. In navolging van Nietzsche zou men Debussy een dionysische en Ravel een apollinische kunstenaar kunnen noemen. Debussy’s gevoelswereld is nauw verwant met de Romantiek, de meesterlijke beheersing van vorm en inhoud stempelt Ravel tot een classicist. Als zodanig staat hij nader bij het Franse ideaal, het is dan ook niet te verwonderen, dat velen hem thans ver boven Debussy schatten.De invloeden, die op de jonge Ravel inwerkten, waren vooral afkomstig van Chabrier, Satie en Rimsky Korsakof, doch spoedig had hij zijn eigen weg gevonden, een weg van voortdurende evolutie tot in zijn laatste composities toe. Hij leefde zeer teruggetrokken op zijn villa buiten Parijs, weigerde tweemaal een officieel eerbetoon door een aangeboden lidmaatschap van het Légion d’Honneur, liet slechts enkele leerlingen bij zich toe, maakte alleen kleine concertreizen als gastdirigent voor de uitvoering van eigen werken. Een voor ieder onverwacht wereldsucces verwierf hij met de compositie van de Boléro, oorspronkelijk als ballet bedoeld, welk werk zelfs in jazzbandbewerkingen doordrong tot de massa. Een hersenziekte maakte in 1932 een einde aan zijn creatieve arbeid.
Werken: R. schreef: de balletten Daphnis et Chloé (een van de meesterlijkste partituren in de 20ste eeuw ontstaan), Boléro en de tot balletten verwerkte Ma Mère l’Oye (oorspronkelijk een suite voor piano vierhandig) en Adelaïde (naar de Valses nobles et sentimentales); de comedie L’Heure espagnole en de balletopera L’Enfant et les Sortilèges; voor orkest de Rapsodie espagnole, La Valse; een pianoconcert, een concert voor de linkerhand, 2 suites uit Daphnis et Chloé, en instrumentaties van pianostukken zowel van eigen stukken zoals Ma Mère l’Oye en Le Tombeau de Couperin als ook van de Tableaux d’une exposition van Moussorgsky, een septet, een strijkkwartet, een pianotrio, een sonate voor viool en cello, een vioolsonate, Tzigane voor viool en piano (ook voor viool en orkest), tal van pianostukken o.m. Jeux d’eau, Miroirs, Sonatine, Gaspard de la nuit, Valses nobles et sentimentales en Le Tombeau de Couperin; voorts liederen en koorwerken.
Lit.: R. Manuel, Ravel et son œuvre dramatique (1929); N. Demuth, R. (1947); F. Onnen, R. (1948).