De Nederlandse wet kent uitsluitend rechtspraak door vaste rechtsgeleerde rechters. Rechtspraak in criminele zaken door leken werd ingevoerd in 1811 met de Franse Code d’Instruction Criminelle, maar reeds in 1813 werd de Jury afgeschaft, en sindsdien is er tot na Wereldoorlog II nooit ernstig sprake geweest van deelneming van leken aan de rechtspraak.
De meeste landen in Europa kennen deze deelneming wel. Zij ontwikkelde zich in Engeland uit de strijd tegen de koningsmacht, werd uit Engeland op het einde van de 18de eeuw overgenomen door Frankrijk, en verspreidde zich van daar over Europa.
Onderscheid wordt gemaakt tussen jury-rechtspraak, waarbij de leken zich alleen uitspreken over de schuld (nl. of de verdachte het feit begaan heeft), en de „Schöffen-gerichte”, waar leken zowel over feiten als recht oordelen. De propaganda voor de jury-rechtspraak, voor de inschakeling van „het volk” bij de rechtspraak, steunt op de romantische gedachte van het „Vox populi vox dei”. De ervaring echter leert, dat het vaststellen van de feiten, zowel als het toepassen van het recht daarop, zo moeilijk is, dat deze taak beter kan uitgeoefend worden door ambtelijke rechters, die bijzonderlijk daarvoor zijn geschoold, en ten aanzien van wie de onafhankelijkheid is gewaarborgd door de wet (onafzetbaarheid). Waar, zoals in Engeland, de jury gebonden is aan beperkingen van het bewijs en de ambtelijke rechter ervoor moet waken, dat geen verboden of onbetrouwbaar bewijsmateriaal aan de jury wordt voorgelegd, krijgt de ambtelijke rechter vaak een grote invloed op de jury. Waar de jury rechtspreekt naar haar innerlijke overtuiging omtrent de schuld, geeft dit aanleiding tot op sentiment en gevoelens van sympathie of antipathie berustende uitspraken. Dit laatste stelsel wordt, ook in Frankrijk, zeer scherp gehekeld (men leze bijv.
André Toulemon: La question du jury, Paris 1930). Het Engelse stelsel heeft als nadeel onder meer, dat bewijsmateriaal, dat gevaarlijk is, doch waaruit de ervaren strafrechter mede de waarheid kan putten, geheel moet worden uitgesloten, daar de niet geschoolde en niet ervaren leek te gemakkelijk daarmede vergissingen zou begaan. Het getuigenis van horen zeggen, de auditu, is bijv. in Engeland strikt verboden, maar in Nederland sinds 1926 door de rechtspraak toegelaten op grond van de overweging, dat de geschoolde en ervaren rechter, op de hoogte van het gevaarlijk karakter, er slechts voorzichtig zal van gebruik maken.
In Nederland is de invoering van de jury, hoewel soms gepropageerd van socialistische zijde, geen quaestie. De steeds méér omvattende taak van de strafrechter, die niet alleen de vraag van schuld of onschuld, maar ook nog de vraag, welke bestraffing met het oog op de persoon van de delinquent de juiste is, te beantwoorden heeft, maakt de leek steeds minder geschikt om aan de strafrechtspraak deel te nemen.
De Grondwet kent slechts een gewone rechtspraak (waaronder niet valt de administratieve rechtspraak), uitgeoefend door voor het leven door de koning aangestelde rechters (art. 173). Lekenrechtspraak, in de vorm dat leken mede zitting hadden in rechterlijke colleges, is na Wereldoorlog II ingevoerd voor de berechting van onvaderlandse gedragingen gedurende de bezetting en wel door het K.B. 22 Dec. 1943 S.D. 62 op de Bijzondere Gerechtshoven en het Tribunaalbesluit (K.B. 17 Sept. 1944 S.E. 101, gewijzigd in 1944 en 1945). Een goed overzicht daaromtrent geeft W. M. E. Noach: De bijzondere rechtspleging, straf- en tuchtrechtelijk optreden tegen onvaderlandslievend gedrag uit de bezettingsjaren. Diss. Leiden (1948).
In andere dan strafzaken vindt men in ons recht wel de mode-deelneming van leken aan de rechtspraak, bijv. ten aanzien van pachtzaken. Sinds de economische crisis van de jaren 30 heeft zich, in verband met de ordening van het economisch leven, een tuchtrechtspraak (z tuchtrecht) ontwikkeld, die in wezen een taak van het strafrecht overneemt en een bijzondere vorm van strafrechtspraak kan worden genoemd. Bij tuchtrechtspraak is vaak het lekenelement (vertegenwoordiger van de groep waarvoor het tuchtrecht geldt) ingeschakeld.
PROF. MR B. V. A. RÖLING
Lit.: A. J. Moll Schnitzler, De tegenwoordige bestrijding der jury, diss. Amsterdam (1894); Praeadviezen voor de Nederlandse Juristen Vereniging 1908 van Mrs J. A. van Hamel en J. A. Levy.
De BELGISCHE grondwet bepaalt in haar art. 98, dat de jury wordt ingesteld om alle misdaden, politieke misdrijven en persmisdrijven te beoordelen. Het is de jury die in dergelijke gevallen uitspraak doet over de schuldvraag, en dit tijdens een zitting van het Hof van Assisen.
Voor elke Assisenzaak moet de jury worden gevormd; deze bestaat uit twaalf gezworenen, soms aangevuld met een dertiende en een veertiende plaatsvervangende gezworene indien langdurige debatten verwacht worden. De gezworenen worden geloot uit een lijst, die jaarlijks voor elke provincie opgemaakt wordt door de Bestendige Deputatie, en die de namen bevat van hen die op de kieslijst voorkomen.
Om gezworene te kunnen zijn moet men:
1. Belg zijn door geboorte of ingevolge verkrijging van het staatsburgerschap;
2. de burgerlijke en staatsrechten genieten;
3. ten volle 30 jaar oud zijn en de ouderdom van 65 jaar niet hebben overschreden;
4. kunnen lezen en schrijven.
Een hele reeks personen wordt niet of niet meer op de lijst van de gezworenen gebracht; onder hen o.m. zij die 65 jaar zijn geworden, de rechters, de magistraten van het parket, de bedienaars van de eredienst, militairen in werkelijke dienst, de praktizerende doctors in de genees-, heel- en verloskunde en in de veeartsenijkunde, de ministers, gouverneurs van de provincies enz.
Worden door de Hoven van Assisen ambtshalve vrijgesteld:
1. de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en van de Senaat tijdens de duur van de wetgevende zitting;
2. de leden van de provinciale raden gedurende de zitting van deze lichamen;
3. de gezworene die de landstaal niet machtig is welke ter terechtzitting van het Hof van Assisen zal gebruikt worden en die waarin de verdediging van de beschuldigde zal voorgedragen worden;
4. de vrouwen die er om verzoeken.
Elke jury heeft een hoofdman; deze is ofwel de eerst uitgelote van de vonnisjury (die bij de aanvang van de zitting werd uitgeloot door de voorzitter van het Hof van Assisen, uit een reeks van 30 namen van gezworenen en van 30 toegevoegde gezworenen ingeschreven op de lijst van het jaar waarvan hoger gewag, welke personen reeds vooraf uit voormelde lijst waren uitgeloot door de voorzitter van de rechtbank van de plaats waar het Hof zetelen zal), ofwel hij die door de medegezworenen als dusdanig wordt aangewezen en toestemt. De hoofdman van de jury leidt haar beraadslaging en deelt de uitslag mede aan het Hof. In geval van schuldig bevinden door de jury met meer dan zeven stemmen, of nadat het Hof zelf zich bij de niet uitgesproken minderheid of meerderheid die schuldig bevond (7 stemmen tegen 5) heeft gevoegd, wordt door jury en Hof samen over de strafmaat beraadslaagd. De Belgische rechtsgeleerden blijven verdeeld in hun beoordeling over de al dan niet wenselijkheid van jury-rechtspraak.
MR W. DELVA
Lit.: J. Simon, Strafvordering, Handboek van het Belgisch Strafprocesrecht, II dln, Brussel 1949, vnl. nrs 182-201 en 1104 vlg.