Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EVOLUTIE

betekenis & definitie

(sociologisch). Het begrip evolutie, toegepast op het maatschappelijke leven, is van twijfelachtige waarde.

In de neutrale betekenis van „ontwikkeling”, duidt het iets aan dat voor het historisch besef van zelf spreekt: dat de maatschappij historische werkelijkheid is, dat iedere toestand zich ontwikkelt uit een voorafgaande, dat het maatschappelijk leven in voortdurende ontwikkeling is. Dit begrip kan alleen gebruikt worden wanneer het inderdaad neutraal is, en niet de gedachte aan „vooruitgang” inhoudt: als zou het volgende stadium beter zijn dan het voorafgaande. Het begrip evolutie wekt die gedachte wel, waar het doelt op de ontwikkeling vanuit een minder naar een meer volmaakt stadium.De sociale wetenschappen zijn gedurende lange tijd beheerst door de gedachte van de evolutie in de betekenis van vooruitgang. Het was de gedachte die de filosofie van de 18de eeuw beheerste; die Comte tot uitdrukking bracht in zijn „wet van de drie stadia” (de ontwikkeling van de beschaving zou vanuit het theologische via het metafysische naar het positivistische stadium gaan); en die Spencer uitdrukkelijk formuleerde in een tijd dat Darwin de evolutieleer ontwikkelde voor de biologie; beiden onder de indruk van Malthus’ Essay on Population (1798), waaraan zij de gedachte ontleenden van de survival of the fittest. Voor Spencer was de ontwikkeling van de maatschappij een aspect van de algemene evolutie van het heelal, van de wereld, van al het leven. Zij zou zowel de maatschappij en de cultuur in haar geheel beheersen, als de afzonderlijke cultuurgebieden. Overal gaat de ontwikkeling van het homogene naar het heterogene, naar toenemende integratie en differentiatie (z ook differentiatie, 5). Zijn theorie (First Principles, 1862, Principles of Sociology, 1876-’96) had grote invloed op de verdere ontwikkeling van de sociale wetenschappen, vooral in Amerika (o.m. Lester F. Ward).

De fout van deze theorie is dat ze een, aan een andere wetenschap ontleend, begrip vooropstelt en van dit uit de sociale werkelijkheid beziet. Wat, evenals iedere te ver doorgevoerde analogie, leidt tot een vervalsing van het beeld van de werkelijkheid, dat voor dit aprioristische begrip passend moet worden gemaakt. De aanvangsstadia van de ontwikkeling worden als enkelvormig en eenvoudig voorgesteld; met de gecompliceerdheid van de ontwikkeling wordt onvoldoende rekening gehouden. Op verschillende gebieden vertoont de ontwikkeling geheel verschillende beelden; ontwikkeling op bepaalde gebieden gaat vaak samen met regressie op andere. Ook kunnen cultuur en samenleving in haar geheel in verval zijn. Regressie is even algemeen als vooruitgang. Natuurlijke omstandigheden en het „toeval” van de geschiedenis vervullen belangrijke functies in de ontwikkeling. De sociale ontwikkeling verloopt nooit volgens een vast schema. Alle ontwikkelingstheorieën, die een dergelijk schema vooropstellen, maken zich schuldig aan ongeoorloofde generalisaties en vereenvoudigingen. Bovendien spreken ze elkaar gewoonlijk tegen. Bekend is bijv. de theorie van K. Bücher, volgens wie jacht, veeteelt en landbouw opeenvolgende stadia van ontwikkeling zouden zijn. Bewezen is dat soms een van deze stadia ontbreekt, en dat gewoonlijk enige van deze tegelijk aanwezig zijn en elkaar aanvullen. Volgens Marx wordt de ontwikkeling beheerst door de productiewijzen en door klassenstrijd, en is juist revolutie een onvermijdelijk stadium in de ontwikkeling.

De geschiedenis van de eerste helft van de 20ste eeuw heeft weinig grond gelaten voor het geloof in evolutie als een natuurnoodwendig proces, in de richting van een meer volmaakte, beter aan haar omgeving aangepaste samenleving. De historicus die de feiten kent en de socioloog die begrip heeft voor de in de samenleving werkende krachten, weten dat de ontwikkeling een uiterst ingewikkeld proces is, dat de samenhang tussen de verschillende gebieden van cultuur en maatschappelijk leven daarbij van grote betekenis is, dat deze ontwikkeling de neiging heeft in verschillende richtingen te gaan, en dat zij ten slotte in alle richtingen zal kunnen gaan; ook in die van bedreiging, van verval en ondergang van cultuur en samenleving. Mocht er inderdaad een algemene ontwikkeling, evolutie, zijn in de zin van vooruitgang, dan zal deze alleen door inspanning en begrip, maar ook door moeite en leed en tegenslagen, mogelijk gemaakt kunnen worden. De wereldtoestanden ontwikkelen zich niet „vanzelf”naar meer volmaakte.

MR J. BIERENS DE HAAN

Lit.: Art. Evolution, social, in de Ene. of Social Sciences V (1931), met uitv. lit.; Alfred Weber, Der soziol. Kulturbegriff, in: Ideen zur Staats- u. Kultursoziologie (1927); J. Huizinga, De taak der cultuurgeschiedenis, in Cultuurhist. verkenningen (1929); Jan Romein, De Dialectiek van de vooruitgang, m: Onvoltooid Verleden (2de dr. 1948).

< >