Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Matthijs de CASTELEIN

betekenis & definitie

(1485-1550), Zuidnederlands dichter en priester, de meest beroemde der rederijkers van zijn tijd, door zijn tijdgenoten vereerd met de titel van „excellent poëte moderne”, wordt in 1512 vermeld als priester te Oudenaarde, in 1530 als notarius apostolicus en diaken der parochiekerk van Pamele aldaar. Hij was factor der beide Kamers van rederijkers te Oudenaarde, de Kerssauwe en Pax Vobis.

Volgens zijn eigen verklaring schreef hij 36 esbatementen, 38 tafelspelen, 12 spelen van sinne en 30 wagenspelen, waarvan niets tot ons gekomen is dan een vrij onbeduidend Sinnespel voor het landjuweel te Gent in 1539. Het auteurschap van het drama Historie van Pyramus ende Thisbe wordt betwist.Verder dichtte hij nog een bundeltje Diversche Liedekens (oudst bekende dr. 1574, vermoedelijk reeds vroeger uitgegeven) met afwisselende inhoud, waarvoor hij zelf de wijzen componeerde. Vooral de amoureuze en de drinkliederen munten uit door hun losse, luchtige en zangerige trant, de eerste ook door hun dartele toon. Na zijn dood verschenen nog de Baladen van Doornycke (1571), waarin hij de verovering dier stad door Karel V in 1521 bezong en blijk gaf van sterke anti-Franse gezindheid. Als zijn hoofdwerk geldt doorgaans De Const van Rhetoriken (insgelijks na zijn dood, in 1555, door de Gentse rederijker Jan Cauweel uitgegeven en bij herhaling, tot in de 17de eeuw toe herdrukt), het eerste handboek van de dichtkunst in het Nederlands.

Daarin behandelt en codificeert De Castelein de in zijn tijd in gebruik gekomen dichtvormen en kunstregels der rederijkers, vooral met betrekking tot de lyrische dichtvormen; zijn voorschriften licht hij toe met voorbeelden uit eigen poëtisch werk. Voor de „rhétorique extraordinaire” met haar uiterst gekunsteld karakter, die zo in de smaak viel der Franse dichters, voelde hij weinig enthousiasme. In de opzet van zijn leerboek richtte De Castelein zich naar het in zijn tijd gezaghebbende werk van de Waalse dichter en theoreticus, Jehan Molinet: L’art de rhétorique (1493), doch bij de bewerking van zijn stof gaf hij blijk van grote zelfstandigheid.

PROF. DR E. ROMBAUTS

Lit.: D. J. van der Meersch, in Belgisch Museum (1843), 49-55; J. van Leeuwen, M. de C. (1894), waarin uitvoerige uittreksels uit de Gonst voorkomen; nieuwe uitgave van de Diversche Liedekens bezorgd door K. Goossens (1943).

< >