Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Martyr justinus

betekenis & definitie

ook bijgenaamd de wijsgeer, de grootste der apologetische kerkvaders en martelaar (Sichem in Samaria, ioo/no - Rome, 165/166), aanvankelijk Platonist, kwam door het lezen van de Bijbel en door de heldhaftigheid der christelijke martelaren tot het Christendom (ca 130). In woord en geschrift verkondigde hij het Christendom „als de alleen betrouwbare en zekere wijsbegeerte”.

Te Rome stichtte hij een school voor Christenen zowel als voor Heidenen. Hier stierf hij, onder de stadsprefect Junius Rusticus, met zes andere geloofsgenoten, de marteldood. De Acten over deze marteldood zijn echt (zie Nederlandse vertalingbij M. F. Schuurmans, Bloedgetuigen van Christus, Roermond 1940; ook: Meyboom, Oudchrist. geschriften, XXXII, 1922). In zijn Eerste Apologie van ca 155, gericht tot keizer Antoninus Pius (138-167) en de Romeinse senaat, bewijst hij dat de Christenen geen goddelozen zijn en dat Jezus God is; in zijn Dialoog met Tryphon (tussen 156-161), tegen de Joden gericht, bewijst hij het voorbijgaande karakter van het O.T. en weerlegt hij uit de goddelijke voorzeggingen de tweevoudige hoofdopwerping der Joden betreffende de godheid van Christus en de roeping der heidenen tot het heil. Ook de ketterijen heeft hij bestreden o.a. Marcion.

Zeer belangrijk is wat hij meedeelt omtrent de Christologie, het offerkarakter van de H. Eucharistie en de viering er van op Zondag; ook getuigt hij reeds voor het bestaan van de vier evangeliën. Hij is de eerste die de verhouding tussen geloof en rede bestudeert en die de dogma’s poogt te verklaren met behulp van de wijsbegeerte. Hij was een ontwikkelde Griek, een edel karakter, een eerlijk en waarheidlievend zoeker, die met overtuiging zijn geloof verdedigde en verspreidde. Zijn feestdag is 14 Apr.

DR v. MOREL O. CAP.

Bibl.: (bewaard) Apologia I et II; Dialogus cum Tryphone; Over de verrijzenis (slechts fragmentarisch); (verloren): Tegen Marcion. Orucht zijn: Cohortatio ad Graecos (Nederl. vert. bij Meyboom, Oudchristl. geschriften, t. 32); Oratio ad Graecos; De Monarchia en vier andere geschriften. Uitg.: (gezamenlijke) Migne, Patrologia graeca, t. 6 (Paris); J. C. Th. v. Otto, Corpus apologetarum christ. (3 dln, 3de dr., 1878-81); gedeeltelijk (uitg. en vertalingen) J. M.

Pfattisch, Apologien (1912); G. Rauschen, Apologiae duae, in Florilegium patristicum, t. 2 (Bonn 1911); G. Archambault, Dialogue (Paris 1909); A. L. Williams, Dialogue (London 1930); S. Frasca, Apologie (Torino 1938); Ned. vertalingen: J.

A. Gramer, Eersteen tweede apologie in Oudchrist. geschriften V (1908); H. U. Meyboom, Dialoog in Oudchristl. geschriften XXV (1917), verdere werken ald. XXXII, XXXIII (1922—23).

Lit.: L. Feder, Justins Lehre von J. C. (Freiburg 1906); A. Béry, S. Justin, sa vie, sa doctrine (Paris 1911); D. K.

Hubik, Die Apologien des hl. J. (Wien 1912); A. v. Harnack, Judentum u. Judenchristentum in justins Dialog (1913); O. Gasel, Die Eucharistielehre des hl. J., in Katholik, t.

I (1914); M. Lagrange, S. Justin (Paris 1914); E. R. Goodenough, The Theology of J. M. (Jena 1923); J.

Lebreton, Histoire du dogme de la Trinité, t. 2, blz. 405-484 (Paris 1928); R. Sthaler, J. M. et PApologétique (Genève 1935); B. Seeberg, Die Geschichtstheologie J. d. M., in: Ztschr. f. Kirchengesch.

LVIII (1939); M. S. Enslin, J. M., in: Jew. Quart. Rev.

XXXIV (1943); K. Thieme, Kirche u. Synagoge (1945).

< >