Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Lorenz von stein

betekenis & definitie

(sinds 1868), Duits rechtsgeleerde, economist en socioloog (Barby bij Eckernförde 15 Nov. 1815 - Weidlingau bij Wenen 23 Sept. 1890), studeerde wijsbegeerte en rechtswetenschap te Kiel, Jena en Berlijn. Sinds 1846 buitengewoon hoogleraar te Kiel, werd hij in 1851 ontslagen wegens zijn optreden voor de rechten van de hertogdommen Sleeswijk en Holstein tegen Denemarken.

Van 1855-1888 was hij hoogleraar in de staathuishoudkunde te Wenen.Hij bewoog zich zowel op het terrein van het recht en de economie als van de sociale wetenschappen in het algemeen. Hij trachtte het in de politiestaat onder de naam Kameralwissenschaft of Polizeiwissenschaft bestudeerde conglomeraat van wetenschappen zijn aan de rechtstaat aangepaste inhoud en behandeling te geven, maar heeft met de schepping van het nieuwe vak „Verwaltungslehre” geen blijvende invloed uitgeoefend. Wel is dit het geval geweest met zijn grote werk over de socialistische en communistische stromingen in Frankrijk in de 1ste helft der 19de eeuw — welk werk, voor het eerst in 1842 verdienen, baanbrekend was, daar het de aandacht vestigde op tot dusver vrijwel onbekende sociale stromingen, en dat nog steeds van waarde is. Door tevens als eerste Franse sociologische gedachten in Duitsland bekend te maken, heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de intellectuele uitwisseling tussen deze twee landen. De oplossing van de sociale kwesties achtte hij slechts door de Staat mogelijk.

Bibl.: Der Socialismus u. Communismus des heutigen Frankreichs (1842, 3de dr. onder de titel: Geschichte der socialen Bewegung in Frankr. von 1789 bis auf unsere Tage, 3 dln, 1850, herdr. 1921); System der Staatswissenschaft, 2 dln (1852-1856); Lehrbuch der Finanzwissenschaft (i860; 5de dr., 4 dln, 1885/86); Verwaltungslehre, 8 dln (1865-1884); Handbuch der Verwaltungslehre (1870; 3de dr. 3 dln 1887/88); Die Frau auf dem Gebiete der Nationalökonomie (1875, 6de dr. 1886); Gegenwart u. Zukunft der Rechts- u. Staatswissenschaft Deutschlands (1876); Die drei Fragen des Grundbesitzes u. seiner Zukunft (1881).

Lit.: E. Grünfeld, L. v. S. und die Gesellschaftslehre (1910); P. Vogel, Hegels Gesellschaftsbegriff und seine geschichtl. Fortbildung durch L. v. S., Marx, Engels und Lassalle (1925); P. Kaullopoulos, in: Archiv für die Gesch. d. Philos., Bd 32 (1930, blz. 246 vv.; H. Nitzschke, Die Geschichtsphilosophie L. v. S. Ein Beitrag z. Geistesgesch. des ig.Jahrh. (Leipzig 1932).

< >