gemeente in West-Vlaanderen, op de grens van leem- en polderstreek, groot 1569 ha (landbouw, paarden- en runderteelt), telt (1950) 1330 inw. Oude localiteit aan een Romeinse heirbaan.
In de ii de eeuw werd er een abdij gesticht, in 1166 het kanaal Veurne-Lo bevaarbaar gemaakt, in 1167 de stedelijke voorrechten bekrachtigd. De lakenindustrie bloeide in de 14de eeuw; de kaas van Lo was beroemd; de jaarmarkt werd in de 15de eeuw druk bezocht. De stad werd belegerd en verwoest in 1214, 1453, 1468-’78, 1489; geplunderd door de Geuzen in 1566; ontmanteld in 1581-’82. De bevolking zou toen geslonken zijn van 30 000 tot 3000 inw. Ook in de 17de en 18de eeuw werd Lo door belegering en bezetting ernstig geteisterd. De abdij werd afgeschaft in 1797. De merkwaardige kerk (12de-13de eeuw) werd verwoest in I9i4-’i8 maar herbouwd; zij bezit koorgestoelten van Urbaan Taillebert (1638). Stadhuis uit de 16de eeuw. Westpoort en duiventoren van de abdij uit de 17de eeuw.Lit.: H. van der Gucht, Loo illustré (Fumes 1907); P. de Stoop, Notice sur l’abbaye de Loo (Bruges 1843).