vroeger ook lijnwaad genoemd, is een stof, die uit vlas(linnen-) garens geweven wordt. Reeds in de Oudheid verstond men de kunst de zich in de stengels van de vlasplant (Linum usitatissimum) bevindende vezels tot draden te verspinnen en hieruit fijne weefsels te vervaardigen.
De in de oude Egyptische koningsgraven gevonden mummies waren in linnen weefsels gewikkeld. Gedurende vele eeuwen heeft het vlas onder de textielgrondstoffen in Europa een zeer voorname plaats ingenomen en was Vlaanderen het linnen producerende land bij uitnemendheid. Ook Frankrijk, de Duitse landen (vooral Silezië) en Rusland (Oostzeegebied) hebben steeds een belangrijke linnenindustrie gehad. Hollands lijnwaad was in de 16de eeuw om zijn fijnheid zeer gezocht. Het betrof hier voor een belangrijk deel uit Westfalen en uit Vlaanderen geïmporteerd linnen, dat in Holland (Haarlem) gebleekt en als Hollands linnen in den vreemde verhandeld werd. Gedurende vele eeuwen werden nagenoeg alle huishoudgoederen uit zuiver linnen vervaardigd. Na de invoer van katoen in Europa (midden 18de eeuw) is het gebruik van linnen sterk verminderd. De linnennijverheid is in Nederland lang als huisindustrie beoefend, vooral op het platteland. De Nederlandse linnenindustrie is thans hoofdzakelijk in Noord-Brabant geconcentreerd.
Om zijn bijzondere eigenschappen is linnen steeds een zeer gezocht artikel geweest. De vlasvezel leent zich tot de vervaardiging van een zeer fijn product (bijv. linnenbatist). Linnen heeft een grote sterkte en een fraaie glans, is goed vocht absorberend en pluist niet. Het is daarom bij uitstek geschikt voor droogdoeken, tafellinnen (damast) enz. Zeer kostbare producten zijn in de loop der eeuwen uit linnen vervaardigd.
Ten onrechte worden verscheidene niet uit linnen vervaardigde weefsels als linnen aangeduid. Ten dele is dit het gevolg van het feit, dat deze weefsels vroeger wel uit linnen werden gemaakt en ten dele omdat men hierin een nabootsing van linnen ziet. Enkele voorbeelden zijn: boekbinderslinnen (meestal katoen), graslinnen (katoen), kongolinnen (katoen), pak- en zaklinnen (jute of hennep) zijdelinnen (rayonvezel).