Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LIGURIËRS

betekenis & definitie

is de naam van een Vóór-Indogermaanse bevolking in het Z.W. van Europa waarheen ze misschien uit Afrika via Spanje zijn getrokken. Van hun taal is niets anders bewaard gebleven dan een aantal persoons- en plaatsnamen, waarvan het suffix-asca kenmerkend is; de zgn.

Kelto-Ligurische inscripties, die gevonden zijn in de buurt van de meren in Noord-Italië, zijn in een Keltisch dialect geschreven. De Liguriërs hebben gewoond in het N.W. van Italië en het Z. van Gallië; ofschoon niet nauwkeurig is aan te geven, tot hoever zij zich uitstrekten, kan als hun kerngebied beschouwd worden de Rhônevlakte en de West-Alpen. Hier werden zij echter sedert de 5de eeuw v. Chr. door de Galliërs in het nauw gebracht, die zich allereerst in de Rhônevlakte vastzetten, zodat de Ligurische stammen als door een wig uiteengedreven werden. In het O. zaten de Ingavni, de Intemelii en de Apuani. In het W. zaten de Salyers of Salluvii en de Oxybii, die nog lange tijd een gevaar bleven voor de Griekse kolonie Massilia, totdat zij in 123 v. Chr. door de Romeinen werden onderworpen. In Italië bleven zij nog lang een krachtig volkselement, dat tot aan Pisa en Florence zich uitstrekte en geprezen werd als bergbeklimmers en goede soldaten. De Romeinen breidden echter hun macht onder deze stammen geleidelijk uit, vooral tussen de iste en de 2de Punische oorlog, gedeeltelijk nog later. Afgaande op de plaatsnamen moeten zij eens veel verder noordelijk gewoond hebben, daar plaatsnamen op -asco, -esco, -tisco tot in Beieren, Zwitserland en Elzas-Lotharingen voorkomen (vgl. de dalen Barlasca en Süssasca in het Engadin, het dorp Radinasc in Opper-Beieren). Wellicht mag men het alpine ras met hen in verband brengen. Dat aan hen, althans aan een Vóór-Indogermaans volk, een erfrechtsstelsel moet worden toegeschreven, waarvan onderscheiden samenhangende trekken in uiteengelegen streken van West-Europa nog zijn aan te tonen, wordt door E. M. Meyers verdedigd.Lit.: Ebert’s Real-Lexicon der Vorgeschichte s.v. „Ligurer” (VII, 1926) en „Felsenzeichnung” (III, 1925); Herbig in Hoops, Reallex. d. germanischen Altertumskunde (III, I915-’16); G. Bicknell, Prehistorie Rock-engravings in the Italian Alps (1902); T. E. Peet, The Stone and Bronze Ages in Italy (1909); N. Lamboglia, Liguria romana (Roma 1939); La Liguria antica (Milano 1941); J Wiesner, Vor- und Frühzeit der Mittelmeerländer (1943); E. M. Meyers, Le droit menapien, Tijdschr. v. Rechtsgesch., dl 18 (1950), blz. 5 w.; Idem, Le droit ligurien de succession (1928).

< >