Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Lieven de KEY

betekenis & definitie

Nederlands architect en beeldhouwer (Gent ca 1560 - Haarlem 17 Juli 1627), week in 1580 wegens de godsdienstvervolgingen uit naar Londen en ging in 1591 naar Haarlem, waar hij in 1593 „Stadstimmerman en steenhouwer” werd, hetgeen hij tot zijn dood toe bleef. Zijn belangrijkste en meest karakteristieke werk is de Vleeshal te Haarlem (1601), een schitterend voorbeeld van zijn krachtig en zeer persoonlijk talent, van een vitaliteit die zijn Zuidnederlandse oorsprong verraadt.

Opvallend is de grootse behandeling der horizontale geledingen door zeer eenvoudige profileringen in tegenstelling tot de bijzonder rijke decoratieve behandeling der topgevels. Dit gebouw treft ook door de zeer gelukkige combinatie van natuur- en baksteen. De stijl van het ornament is karakteristiek geworden voor het begin der 17de eeuw in Nederland. Ongetwijfeld heeft hij verscheidene medewerkers gehad, van wie een, Claes Pieterszoon, bekend is. In 1592 werd de St Jorisdoelen te Haarlem gebouwd volgens ontwerp van De Key. In 1595 maakte hij het ontwerp voor de gevel van het stadhuis te Leiden, dat waarschijnlijk is uitgevoerd door Lüder von Bentheim, die bekend was door de gevel van het stadhuis te Bremen; het Gemeenlandshuis te Leiden is volgens ontwerp van De Key (15961597) uitgevoerd door P. A. Clocq.Overige werken: het Oude Mannenhuis te Haarlem (1608; nu Frans Hals Museum); de toren van de Nieuwe of St Annakerk aldaar (1613); het woonhuis van de stadssteenhouwer te Leiden (1616); het oostportaal van de Bakenesserkerk (1620); het portaal van het Barbarahofje (1624); het portaal van het Frans Loenenhofje (1625), en de noordelijke vleugel van het stadhuis (na 1620), alles te Haarlem. De Waag aldaar staat eveneens op zijn naam, maar vertoont een andere stijl. Hij heeft nog verscheidene woonhuizen te Leiden en Haarlem ontworpen.

Lit.: F. A. J. Vermeulen, Gesch. der Nederl. bouwkunst, dl II (’s-Gravenhage 1931); E. H. ter Kuile, De werkzaamheid van Lieven de Key in Haarlem, Oud-Holland 1938, 245.

< >