(in het Lettisch: Latvija), de grootste van de drie Baltische Sovjetrepublieken, 63 689 km2, met (1950) ca 2 100 000 inw., ligt in het centrum van het Russische Oostzeegebied, aan de Golf van Riga, die hier diep het land indringt.
Bodemgesteldheid
De bodem vormt de rand van het grote Russische tafelland en bestaat uit grond- en eindmorenen en verder fluvio-glaciale sandrvlakten. De eindmorenenwallen bereiken soms aanzienlijke hoogten. De Gaising in „Lijflands Zwitserland” is 313 m, de Kreewoe Kaïns in „Koerlands Zwitserland” is 175 m hoog. Zandige vlakten, veelal met naaldbossen bedekt, omzomen op vele plaatsen de kust. In het O. liggen in het eindmorenenlandschap grote afgesloten meerbekkens, o.a. het Loeban Meer en het Rasna Meer. De Daugawa (Duna of Westelijke Dwina), welke in de Golf van Riga uitmondt, is de belangrijkste rivier. Onbruikbaar voor de scheepvaart, dient zij vooral voor het vlotten van hout en opwekking van electriciteit. De voornaamste zijrivier is de Lieloepe of Lijflandse Aa; kleinere rivieren zijn de Windau, de Koerische Aa en de Gauja. In de oerstroomdalen en in de vele bekkens tussen en achter de eindmorenen hebben zich vele venen gevormd. De venen beslaan ca 10 pct van de oppervlakte; de totale voorraad turf, die, zij het in mindere mate dan in Litauen, door de industrie wordt gebruikt, wordt op 3,4 milliard ton geschat. De heuvels zijn veelal met bos bedekt, ca 20 pct van het land ligt in bos (vooral in Koerland en Lijfland).
Letland is een overwegend agrarisch land met als hoofdbedrijf de veeteelt, met vooral de nadruk op de zuivelproductie (boter, eieren en kaas) en de varkensteelt. De akkerbouw staat ten dele in dienst van de veeteelt (aardappelen, voedergewassen en granen: rogge, haver, gerst); handelsgewassen zijn vlas en suikerbieten. In de bosgebieden van Koerland en Lijfland is de houtkap het voornaamste middel van bestaan. Langs de kust worden haring en kabeljauw gevangen. Het verlies van de Russische markt na 1918 trof vooral de grote industriële bedrijven, waardoor de industriële productie met 82 pct afnam. Kleinere bedrijven, werkend voor de nationale markt, komen na 1918 op. In de periode 1918-1940 ontwikkelt zich vooral de levensmiddelenindustrie, verwerkende de veeteelt producten; van betekenis zijn tevens de metaalnijverheid en de textielindustrie (te Riga en Liepaja), de vervaardiging van lucifers, papier, rubberartikelen, tabaksverwerking en de chemische industrie. Na de opneming in de Sovjet-Unie neemt de nijverheid weer in belangrijkheid toe; naast het herstel van de oorlogsschade zijn nieuwe fabrieken in gebruik genomen. Electrische energie voor de bedrijven levert o.a. de Kegumcentrale (aan de Duna). Wereldoorlog II heeft veranderingen in de bevolkingssamenstelling met zich gebracht; vele Baltisch-Duitsers zijn o.a. naar Duitsland teruggevoerd.
Bevolking
Momenteel maken de Letten slechts ca 50 pct van de totale bevolking uit, de Latgalen, die een aan het Lettisch verwant dialect spreken en in het Z.O., in Latgale, gevestigd zijn, ca io pct.
De Letten zijn ontstaan uit het zgn. Oostbaltische ras, waarin de Finse Lijflanders en Koeren zijn geassimileerd. Vanouds hebben Letten, die de Duitse cultuur deelachtig werden, zich van hun eigen groep afgescheiden en zijn in de Duitse overgegaan, waardoor deze meer Lettisch bloed opgenomen heeft dan omgekeerd. De sociaal lager staande Finse stammen werden daarentegen door de Letten opgenomen. Op grond van filologische onderzoekingen heeft men de Letten bij opeenvolging tot de Finnen, de Goten, de Slaven enz. gebracht, terwijl het anthropologisch onderzoek hen tot de Balten rekent (z verder rassen).
Van het niet-Lettisch deel vormen de Russen de grootste groep; vooral na de opneming in de Sovjet-Unie is hun aantal zeer gestegen. Verreweg de belangrijkste stad van de republiek is de hoofdstad Riga (393 000 inw.), op ca 15 km van de Golf van Riga aan de Duna gelegen.
Handel en industrie
Riga herbergt ca 60 pct van het gehele industriële apparaat van het land. Na Leningrad is Riga de voornaamste Russische haven aan de Oostzee; de haven is echter niet ijsvrij. Voorhaven is Daugawgriwa, waar vooral hout verscheept wordt. De tweede haven is Liepaja (57 100 inw.) (Russisch: Libawa; Duits: Libau), vrijwel geheel ijsvrij. De stad is thans geheel en al een Russische oorlogshaven en gesloten voor de koopvaardij. Ten Z. van de hoofdstad, aan de spoorlijn naar Kaunas, ligt het belangrijke textielcentrum Jelgawa (35 000 inw.; Russisch: Mitawa; Duits: Mitau) met linnen- en suikerfabrieken.
Taal
Het Lettisch is een Baltische taal, na verwant aan het Litaus, en wordt gesproken door het merendeel der bevolking van Letland. In de noordelijke kuststreek van Koerland wordt nog enig Livisch (Lijfs, een Finse taal) gesproken, dat in Lijfland is uitgestorven. Men onderscheidt Samisch, een dialect van N.W.-Koerland, Middenlettisch, in de middenstrook van Koerland en Lijfland, en Hooglettisch in het O. Middenlettisch is het meest ouderwets van karakter en vormt de grondslag van de schrijftaal en de beschaafde spreektaal. De schrijftaal gebruikt het Romeinse alphabet en sluit zoveel mogelijk aan bij de klankwaarde der woorden.
Letterkunde
De oudstbekende voortbrengselen der letterkunde vormen de onuitputtelijke schat van lyrische daina’s , volksliederen en vertellingen. De oudste gedrukte werken zijn van religieuze aard (vertaling van de Catechismus Catholicorum van Petrus Ganisius, 1585, van Luther’s Kleiner Catechismus, 1586, en Psalmen en gezangen, 1587). Het eerste oorspronkelijke werk isG. Mancelius Postille (1654), een preken verzameling. E. Glück vertaalde de Bijbel (1685-’89). De wereldlijke letterkunde begint met vertellingen, gedichten en didactisch werk van G. F. Stender (1714-96). Zijn zoon A. Stender schreef het eerste Lettische blijspel. Omstreeks het midden der 19de eeuw kwam de nationale renaissance tot uiting in de oprichting van tijdschriften, kranten en de verzameling van de oude volkskunst. Deze beweging bracht de letterkunde in de tweede helft van die eeuw op Europees peil. De stoot gaven K. Valdemars (1825-’91), J. Alemans (1832-’64), de grootste dichter van zijn tijd, en Kr. Barons, verzamelaar van volksletterkunde. De gebroeders R. en M. Kaudzite schreven novellen, A. Pumpurs (1841-1902) schreef het epische gedicht Lücplesis. A. Alunans (1848-1912) geldt als ,,de vader van het Lettische theater”. Sedert 1890 treedt een naturalistische en socialistische tendentie op de voorgrond; de meeste auteurs schrijven ook voorliet toneel: Rainis (1865-1929), zijn vrouw Aspazija (1868) schreef het drama Vaidelote, (1894), R. Blaumanis (1862-1908), Anna Brigadere (1861). Sedert 1918 kwam een meer nationale bezinning tot uiting; de stijl weerspiegelt ook de stromingen welke elders optreden, zoals het impressionnisme. Belangrijke figuren zijn J. Jaunsudrabins (1877), K. Skalbe (1879), J. Akuraters (1876), K. Krfiza (1884), A. Grins (1895). Sedert 1934 hebben politieke krachten de ontwikkeling der kunst overwegend bepaald. Vilas Latsis verwierf in 1949 de Stalin-prijs voor zijn roman Storm.
Lit.: V. v. Andrejanoff, Lettische Marchen in deutscher Spr. nacherzählt (1896) ;J.Vigrabs, Das lett. Schrifttum (Riga 1924); E. Virza, La litt. lettone (1926).
Kunst
Letland heeft drie kunstperioden gekend, de eerste loopt van de gde tot de 12de eeuw en is alleen uit opgravingen bekend, daar alles in hout gebouwd was, de tweede valt samen met de tijd van de bloei van de Hanze en is zuiver Duits en Zweeds, waarvan de gebouwen van het thans verwoeste Riga getuigden. De derde periode valt samen met het nationaal réveil en begint in de tweede helft van de igde eeuw, vnl. op het gebied van de schilderkunst. Van de historie- en portretschilders uit die tijd zijn de bekendste: K. Huns (1830-1877), J. Fedder (1838-1909) en de zeer nationaal gezinde A. Baumanis (1866-1904). De beste en meest veelzijdige schilder was J. Rosentals (1866-1916), die eerst het Franse impressionnisme volgde, doch zich later wendde tot het Duitse symbolisme. Van de, tot aan Wereldoorlog II, nog levende kunstenaars zij nog T. Tilbergs genoemd.
Geschiedenis
In het begin van de 13de eeuw werden de Letten door de Orde der Duitse Zwaardbroeders onderworpen en gekerstend. Toen deze in het begin van de 17de eeuw zich van de Roomse kerk afscheidde, werd ook Letland Luthers. Gustaaf II Adolf veroverde het grootste gedeelte van het land voor Zweden. In 1721 werd het na de nederlaag van Karel XII Russisch (Vrede van Nystadt). Peter de Grote beloofde de Duitse ridders de handhaving van het Lutherse geloof, van het Duitse recht en de Duitse taal. In 1817 werd de lijfeigenschap afgeschaft. In de tweede helft der 19de eeuw voerde Rusland meer en meer een politiek van russificatie.
Gedurende Wereldoorlog T bezetten de Duitse legers Koerland reeds in 1915, naar het duurde tot Sept. 1917 eer Riga, en tot Febr. 1918 eer Lijfland veroverd was. De adel was voor vereniging met het Duitse rijk in de vorm van een personele unie („Verenigde landraad van Lijfland, Estland, Riga en Oesel”) maar de leiders der Letten, zoals Tsjakste en Meierowitsj, knoopten betrekkingen aan met de Entente. Kans op onafhankelijkheid ontstond na de ineenstorting van het Duitse Rijk (Nov. 1918). Een Lettische Volksraad te Riga onder leiding van Ulmanis, voorzitter van de Boerenbond, riep op de 18de van die maand de onafhankelijke Republiek Letland uit, bestaande uit het vroegere Russische gouvernement Koerland (waarvan echter in 1921 de streek Polangen aan Litauen werd afgestaan), het zuidelijk deel van het gouvernement Lijfland en het Z.W. van het gouvernement Witebsk. Met hulp van adellijke witgardisten („Baltische landweer”) en zelfs van Duitse vrijscharen („Baltikumtruppen”) werden in het voorjaar van 1919 de Letse en Russische communisten bedwongen. In Apr. werd Ulmanis vervangen door een pro-Duitse regering-Needra. Ulmanis werd echter door Engeland gesteund en slaagde er in, de macht weer in handen te krijgen. Door de agrarische wet van 1920 werd het Duitse grootgrondbezit bijna volledig en zonder schadeloosstelling onteigend en zo kwam een einde aan het overwicht, dat zes eeuwen lang het „Deutschtum” over de Letten uitgeoefend had. Tsjakste werd staatspresident. De buitenlandse politiek kwam onder leiding van Meierowitsj, die de Vrede van Riga met Sovjet-Rusland afsloot, waarbij de grensregeling tussen beide nieuwe staten tot stand kwam (11 Aug. 1920). De nationale minderheden kregen eigen scholen. De voornaamste partijen in het Parlement waren de sociaal-democraten, de boeren en de conservatieven.
Beduchtheid voor communisten en nationaal-socialisten leidde tot een onbloedige staatsgreep van Ulmanis in de nacht van 15 op 16 Mei 1934. Het parlement werd voorlopig buiten werking gesteld, de culturele autonomie der nationale minderheden aan banden gelegd, de Duitse scholen werden gesloten. Het verbond met Esdand van 1923, dat in 1927 versterkt was door een soort tolunie, werd in 1934 tot een alliantie van beide landen met Litauen.
Tijdens Wereldoorlog II dwong de Sovjet-Unie Letland tot een verdrag van wederzijdse bijstand (5 Oct. 1939), op 17 Juni 1940 gevolgd door bezetting door het Rode Leger. In Aug. 1940 werd Letland evenals Litauen en Estland geannexeerd. In Juni en Juli 1941 werd het land door de Duitse troepen bezet. Te zamen met Estland en Litauen werd het ondergebracht in een Rijkscommissariaat „Ostland” (Aug. 1941), binnen welk kader het in Mrt 1942 zelfbestuur kreeg. Sedert het najaar van 1944 is Letland weer in Sovjet-handen. In 1945 werden de overwegend door Russen bewoonde districten Abrene of Jaunlatgale (thans Pijtalowo) en Kacanawa (thans Kachanowo) afgestaan aan de Russische F.S.S.R.
Lit.: E. Pergameni, La Lettonie (1926); A. Zalts, Lettlands Wirtschaft und Wirtschaftspolitik (1930) ;P. Camenad’Almeid a, Etats de la Baltique (Géogr. Univ., V, 1932); Baron H. Foelkersahm, Die Entwicklung der Agrarverfassung Livlands und Kurlands und die Umwälzung der Agrarverhältnisse in der Republik Letland (1923); Wulfius, Letland, ein geschichtlicher Rückblick (Riga 1925); Helstein, La Constitution de la république de Lettonie (1930); The Baltic States. Royal Inst, of Intern. AfFairs (London 1938); P. Olberg, Tragedin balticum (Stockholm 1941); A. Bilmanis, Latvia as an Independent State (Washington 1947); A. Schwabe, The Story of Latvia, a Historical Survey (Stockholm 1950); K. M. Smogorzewski, The Russification of the Baltic States, in: World Affairs IV (1950); M. Walters, L., seine Entwicklung zum Staat (1924); A. Cazejus, La Constitution de la Lettonie (Toulouse 1925); F. en L. Adamovics e.a., Die Letten (Riga 1930); H. de Ghambon, Origines et bistoire de L. (1933); R. O. G. Urch, Latvia, Country and People (London 1938); E. Walter, Estland, L., Litauen (1939); Lettonie, monographie nationale (Genève, 1939, uitg. v. d. Volkenbond); K. R. Pusta, The Soviet Union and the Baltic States, 2de dr. (1943); A. Geichners, Die Bolschewisierung L.s 1940-’41 (1943); H. de Chambon, La tragédie des nations baltiques (1946).