Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

LAMAÏSME

betekenis & definitie

noemt men de gewijzigde vorm van het Boeddhisme in Tibet en Mongolië. Het werd in Tibet voor de eerste maal verspreid door guru Padma-Sambhava uit Udayana, die in 747 door de vorst Khri-Srong-lde Btsans ontboden werd.

Door gebrek aan innerlijke discipline (het celibaat bijv. was niet verplicht) en door de weerstand van de inheemse Bon-godsdienst verviel het Boeddhisme echter vrij vlug. Van het grootste belang was dan ook de hervorming van de godsdienst door Tsong-Kha-pa (Amdo, Tibet, 1357-1417). Deze was de stichter van de Ge-lug-pa-secte, tot op heden de belangrijkste secte, die de eigenlijke „staatskerk” vormt. Nadat hij de verschillende Boeddhistische scholen van Tibet had leren kennen, schiep hij dit leerstelsel, waarin vooral een uitgebreide wereld van goede en kwade geesten, die nauwkeurige verering vragen, het middelpunt uitmaakt. Tevens versterkte hij de discipline, voerde het celibaat weer in, en verplichtte zijn volgelingen het gele kleed te dragen. De voornaamste zetel van zijn leer werd het door hem in 1409 gestichte klooster Galdan bij Lhasa, verder de kloosters Sera, Bras-spungs en TashiLumpo. Terwijl volgens de gewoonten van het oude Boeddhisme het bekleden van geestelijke bedieningen grotendeels afhankelijk was van het geestelijk aanzien en van het aantal dienstjaren der resp. personen, was het sedert de Mongoolse heerschappij, vooral nadat Koeblai Chan het Boeddhisme omhelsd had, gewoonte geworden de opperbestuurder van het Sakiaklooster tot hoofd der geestelijkheid en tevens tot schatplichtig heerser van Tibet te benoemen, waarbij dit ambt in de regel van de oom op de neef overging. De abten van het Sakiaklooster behielden echter deze waardigheid alleen onder de Yuan-dynastie; ten tijde van de Ming-dynastie veranderden de omstandigheden, zodat in 1373 vier en een mensenleeftijd later acht lama’s met de koninklijke waardigheid werden bekleed. Als een tegenhanger tegen deze hiërarchische erfopvolging vormden twee leerlingen van Tsong-Kha-pa een oorspronkelijk stelsel, eveneens in het oude Boeddhisme niet te vinden. Volgens de uitspraken der oude leer bestonden er zestien plaatsvervangers (sthavira, in het Tibetaans naitan), belast met de taak om te blijven leven en de wacht te houden over de verspreiding en bewaring der leer in verschillende oorden der wereld. De Chinezen hebben het aantal dier geloofsbeschermers tot 500 vermeerderd. Volgens de leer der Geelmutsen wordt die waardigheid hoofdzakelijk toegekend aan de Bodhisattva Avalokiteé vara, die niet eerder Boeddha worden en zich in het Nirvana oplossen kan, voordat hij de gehele mensheid door de leer van Boeddha verlost heeft van het lijden der wedergeboorte. Hiertoe wordt hij voortdurend opnieuw geboren en deze incarnatie van de Avalokiteévara voert de titel Dalai Lama (Tibetaans: Gyalvarin-po-tche). Na het overlijden van de Dalai Lama bepaalt het lot in welke der pasgeboren, van de nodige eigenschappen voorziene, knapen hij opnieuw is verschenen. Daarbij wordt ook gelet op de uiterste wilsbeschikking van de overleden Dalai Lama, terwijl tevens de Chinese stadhouder zijn invloed laat gelden. Als eerste Dalai Lama vermelden de Tibetaanse bronnen dGe-hdun-grub-pa. De voornaamste was de 5de, Ngag dBang bLobzang (1617-1682), die naast de spirituele jurisdictie ook de wereldlijke macht verkreeg over een groot deel van Tibet. Hij begon tevens de bouw van de Potala, het beroemde paleis van de Dalai Lama te Lhasa. Naast de Dalai Lama en in dezelfde geur van heiligheid staat de Pan Chen-Rinpo-Che, ook wel Tashi Lama genoemd, en sedert 1663 in het klooster Tashi-Lumpo gevestigd; deze wordt beschouwd als een incarnatie van een Dhjani-Boeddha in het hedendaagse tijdperk. Op deze beide hoogste waardigheidsbekleders volgen de Tshutuktu in rang. Zij zijn met de bisschoppen der R.K. Kerk te vergelijken; de bekendste zijn die van Urga en Peking. Daarop volgen de gewone geestelijken, de lama’s. Het Lamaïsme wordt gekenmerkt door een uitgebreid monnikenwezen met veel kloosters in Tibet, Mongolië en China. Naast de Ge-lug-pa-secte kent men nog andere, zeer oude secten, waarvan de voornaamste zijn de Kargyu-pa- en Saskya-pa-secten. Door de ontdekkingsreizen van Sven Hedin, H. Tichy e.a. is de belangstelling voor het Lamaïsme en de kennis daarvan zeer toegenomen.Lit.: Jigs-med nam mk‘a, Geschichte d. Buddhismus in der Mongolei, aus dem Tibetischen von G. Huth (1892-96); L. A. Waddell, The Buddhism of Tibet or Lamaism (London 1895 en 1934) ; A. Grünwedel, Mythologie des Buddhismus in Tibet und der Mongolei (Leipzig 1900); Ch. Bell, The Religion of Tibet (Oxford 1931); Idem, Portret van de Dalai Lama (Nederl. vert. 1949); W. Y. Evans-Wentz, Tibet’s Great Yogi Milarepa (London 1928); Idem, Tibetan Yogi and Secret Doctrines (London 1935) ; W. Barthold, Turkestan down to the Mongol Invasion (1928); A. David-Neel, Arjopa, Die erste Pilgerfahrt einer weiszen Frau nach der verbotenen Stadt des Dalai Lama (Leipzig 1928); Idem, Mystiques et Magiciens du Thibet (Paris 1929); G. Schulemann, Die Geschichte der Dalailamas (1911); Tucci, Tibetan painted Scrolls. La peinture thibétaine (2 vol., 1949); A. de Riencourt, Roof of the World. Tibet, Key to Asia (1950) ; Bernard, Land of a Thousand Buddha’s (1950).

< >