snelvarend artillerieschip van middelbare grootte, bestemd om in enig zeegebied te kruisen; later de naam voor een bepaald scheepstype, geschikt voor diverse taken als verkenning, verkenningsafweer, convooibescherming, handelsbestrijding en tegenwoordig als regel de artilleristische kern van een vlootverband.
Het woord werd in de Nederlandse marine het eerst gebruikt voor lichte oorlogsschepen als vlieboots en fregatten, op patrouille in de Hoofden en de Noordzee tegen Duinkerker kapers. Tot in de 19de eeuw was ,,kruiser” dan ook uitsluitend de naam voor een bepaalde functie en niet voor een scheepsklasse; de tussen 1896 en 1900 gebouwde lichte kruisers van het type ,,Holland” heetten officieel „pantserdekschepen”, naar de daarop aangebrachte bescherming. Eerst aan de schepen van de,,Java”-klasse, in 1915 begonnen, werd de naam verkenningskruiser gegeven.
Tegen de eeuwwisseling liep de ontwikkeling van de kruiser in twee richtingen. Enerzijds werden pantserkruisers aangebouwd, die van een verticale bescherming werden voorzien en in grootte de toenmalige slagschepen naderden die zij ook in het gevecht konden steunen als een lichte, snelle groep aan de vleugels van de linie. Daarnaast deden zij dienst bij het neerzetten van een verkenning, bij de verkenningsafweer en ook als ruggesteun van de lichte kruisers, kleine, onbeschermde typen met grote snelheid en actieradius. Vooral de Duitse marine, die destijds veel vertrouwen had in de handelsoorlog als wapen van de zwakkere zeemogendheid, zocht haar heil in een groot getal van laatstgenoemde schepen, waartoe o.a. de befaamde „Emden” uit Wereldoorlog I heeft beheerd.
Gebruik van schepen, vooral in oorlogstijd, brengt altijd vele zwakke punten van een bepaalde klasse naar voren, welker verbetering onvermijdelijk vergroting van tonnemaat meebrengt, met als verder gevolg het ontstaan van nieuwe, kleinere, goedkopere vaartuigen, die een deel van de taak der vroegere typen kunnen overnemen. Zo bouwde Engeland, in aansluiting op de nieuwe dreadnoughtklasse, in 1907 de „Invincible”, een slagkruiser, met groter snelheid en veel zwaarder bewapening dan alle bestaande pantserkruisers, die daarmee meteen verouderd waren. Dit voorbeeld werd door Duitsland en Japan gevolgd; in de slag bij Jutland (1916) beten de slagkruisers aan weerszijden het spits af. Uit de lichte kruiser (met geschut van 10,5 à 12 cm), die te zwak was gebleken voor zijn taak, ontwikkelden de Duitsers de beschermde kruiser, voorzien van een redelijke pantsering en geschut van 15 cm; naar dit ontwerp zijn de eerder genoemde „Java” (gezonken 1942) en de „Sumatra” gebouwd, in hun tijd de grootste schepen van die klasse ter wereld (7000 ton). Door nieuwe eisen liep dit type op tot 10 000 ton, met geschut van 20 cm, en hierbij zou het niet gebleven zijn, wanneer op de conferentie van Washington (1922) deze afmetingen niet als limiet waren gesteld. In Wereldoorlog II zijn deze zware kruisers nog aanzienlijk vergroot om ten slotte te eindigen
in de Amerikaanse „Des Moines” van 17 000 ton (volgeladen 21 000 ton) met ruim 1800 man bemanning. De enorme toeneming der antiluchtbewapening had op deze afmetingen grote invloed. Er bleef onder deze omstandigheden nauwelijks plaats voor een nog grotere slagkruiser, zulks te minder door de toenemende snelheid van het slagschip, dat zijn plaats in de linie moest opgeven en dienst ging doen als ruggesteun van de vliegkampschepen. Uit beide ontstond een eenheidstype, dat de snelheid van de kruiser met de bescherming en bewapening van het slagschip verenigde. De eerste van deze klasse was de Engelse „Hood” (gezonken 1941); alle moderne slagschepen behoren er toe. Een merkwaardige combinatie van kruiser en slagschip vormde de Duitse „Scheer”-klasse van 1930, een soort wederopleving van de oude pantserkruiser, geboren uit de wens om binnen de grenzen door het Verdrag van Versailles gesteld (max. 10 000 ton) een vaartuig te bouwen, dat sterker was dan de toenmalige zware kruisers en sneller dan de slagschepen, met grote actieradius (dieselvoortstuwing) en daardoor bijzonder geschikt voor de handelsoorlog. Het type heeft maar ten dele aan de verwachtingen beantwoord en geen verdere navolging gevonden. De moderne slagkruisers van het Franse „Dunkerque”- en Duitse „Scharnhorst”-type (26 000 ton), die als repliek en dupliek op deze bedreiging volgden, gaven de stoot tot het Nederlandse slagkruiserplan, dat kort voor Wereldoorlog II werd aangenomen, maar niet meer uitgevoerd. Alleen de V.S. kennen nog moderne slagkruisers, het type „Alaska” (27 000 ton), eigenlijk kleine slagschepen volgens de huidige standaard.
Naast de zware kruiser werd ook de lichte, of 15 cm kruiser verder ontwikkeld; in de V.S. bereikte deze het maximum van 14 700 ton (vol 17 000) in de „Worcester”. De Britse marine heeft deze lijn niet gevolgd, maar is in Wereldoorlog II op haar schreden teruggekeerd en heeft zich vastgelegd op een kleiner soort, de eenheidskruiser van 8000 ton met geschut van 15 cm, onder loslating van de zware kruiser. Van gelijke grootte zijn de Nederlandse kruisers type „De Ruyter”, die in 1938 op stapel gezet zijn en na 1946 volgens een geheel herzien project worden afgebouwd. Ook deze schepen zijn voor sommige diensten nog te zwaar bevonden, vandaar de neiging om daarnevens lichtere, zeer snelle, onbeschermde schepen te bouwen, zgn. torpedokruisers, o.m. geschikt voor het aanvoeren van jagerflottieljes. Vooral in de Franse en Italiaanse marines vond dit idee aftrek; de grootste eenheden van deze soort waren de Nederlandse flottieljeleiders (1937) van het type „Tromp” (4200 standaard, 6 kms, v/15 cm), die nog in 1939 door de Italiaanse „Regolo”-klasse werden gevolgd. Gedurende Wereldoorlog II ontstond de behoefte om dergelijke schepen speciaal in te richten voor het bestrijden van vliegtuigen; de ,, Jacob van Heemskerck’ ’, oorspronkelijk een zusterschip van de „Tromp”, werd daarom in Engeland afgebouwd als luchtafweerkruiser. Ook op dit gebied hebben de V.S. de leiding met de „San Diego”-klasse (6500 stand.). Een nieuw type, dat nog in ontwikkeling is, zal als onderzeebootafweerkruiser worden bestemd voor een speciale taak bij de onderzeebootbestrijding. Onder hulpkruiser verstaat men een koopvaardijschip met kruiserbewapening, dat als oorlogsschip dienst doet.
Zo heeft zich de kruiser (door het feitelijk verdwijnen van het linieschip) ontwikkeld tot de zeegaande artilleriedrager bij uitnemendheid, welke in de moderne marines nog steeds een zeer belangrijke plaats inneemt, gezien de intrinsieke zwakte van andere scheepstypen (vliegkampschepen, onderzeebootjagers) tegenover geschutvuur en vliegtuigaanvallen. De invoering van bestuurbare vuurpijlen en andere, geleide projectielen, welker uitwerking en trefvermogen het huidige geschut in de toekomst zullen overvleugelen, geven aan de kruiser nieuwe mogelijkheden, waarvoor reeds prototypen in aanbouw zijn. Het is niet uitgesloten, dat zulke raketkruisers op hun beurt de vliegkampschepen als kern van de toekomstige oorlogsvloot zullen vervangen.
JHR H. A. VAN FOREEST.