(Hongaars: Kassa; Duits: Kaschau), stad in Tsjechoslowakije (Slowakije), is de hoofdstad van het gelijknamige, 7440 km2 grote en (1949) 461 940 inw. tellende district en telt zelf (ï 947) 58090 inw., grotendeels Slowaken, voor een klein deel Hongaren. De stad ligt op de rechteroever van de Hrnad, aan het einde van een fraai, door wijngaarden omgeven dal, ca 220 km ten N.O. van Boedapest, waarmee zij door middel van een spoorlijn verbonden is.
Ook met Praag en Brno zijn er spoorwegverbindingen. De oude stad bevat de prachtige, Gothische St Elisabethskathedraal (1270-1468), met een Renaissance-interieur uit de 18de eeuw, en de 13de-eeuwse Michaelskerk. Er zijn een hogere landbouwschool en een luchthaven. Vroeger was Kosice een agrarisch handelscentrum voor Galicië en Hongarije, thans is de stad op Slowakije georiënteerd. Er zijn wol-, wijn-, hout-, bier-, munitie-, tabaks- en suikerindustrie. In 1241 kreeg Kosice stadsrechten van koning Bela IV en de stad werd in 1347 koninklijke Hongaarse vrijstad. In 1361 werden haar stapelrechten verleend voor de handel naar Polen en Rusland. Haar ligging nabij onstabiele grenzen bracht de stad afwisselend in Oostenrijkse, Hongaarse, Russische en Turkse handen. In 1921 bracht de vrede van Trianon de toen overwegend Hongaarse stad aan Tsjechoslowakije. Van 19391945 behoorde zij weer tot Hongarije.