is de hoofdstad van Hongarije en ligt 96-155 m (Kon. Paleis) boven de zeespiegel, van 19°13'34' - 18°56'20 O.L.v.Gr. en 47°25'42" - 47°35'12" N.Br.
De doorsnede van het stadsgebied is van N. naar Z. 18 km, van W. naar O. 22 km, de totale omtrek der stad meet 79,2 km; het stadsgebied heeft een oppervlakte van 20.693,19 ha, waarvan de Donau 923,98 ha beslaat. De stad is het punt van samenkomst van een groot aantal belangrijke spoorweglijnen, aan beide zijden van de Donau, die zich aan de voet van de Blocksberg van 950-300 m vernauwt. Boedapest bestaat uit de in 1872 verenigde steden Ofen (Boeda) en Pest, benevens Oud-Ofen en het Margaretha-eiland. Boeda ligt op de rechter Donauoever op de laatste uitlopers van het Hongaarse middelgebergte, Pest strekt zich op de linkeroever oostwaarts uit. De gemiddelde jaarlijkse temp. bedraagt er 10,9 gr. G. (Jan. gemiddeld -0,4 gr. C., Juli +21,6 gr. C., herleid op 2 m boven de zeespiegel); de gemiddelde jaarlijkse neerslag is 611 mm.Boedapest is in 10 districten (kerület) verdeeld. Aan de zijde van Boeda ligt de Vesting (Vár), d.i. de koninklijke burcht en het eerste district op het 70 m hoge plateau van de Vestingberg; verder westelijk ligt de landelijke Christinastad, verder zuidelijk ligt in een laagte de Taban of Raizenstad (geleidelijk gesloopt en veranderd in een villawijk), en de 224 m hoge Blocksberg (Gerhardsberg), met de in 1852 gebouwde, thans verlaten citadel.
2. Tussen de Vestingberg en de Donau ligt de Waterstad (Viziváros), verder, noordelijk Landstrasse (Országút) met het beneden-Neustift (Ujlak).
3. Het boven-Neustift en Oud-Ofen (O.-Boeda). Aan de zijde van Pest:
4. De Binnenstad (Belváros), het oudste gedeelte der stad Pest. Hierom groeperen zich in de vorm van een halve cirkel de overige stadsdelen.
5. Naar het N. de Leopoldstad (Lipótvaros), het centrum van de groothandel.
6. In het O. de Theresiastad (Terézváros) van het Westerstation tot aan de Koningsstraat en
7. de Elizabethstad (Erzsébetváros) tot aan de Kerepeserstraat.
8. In het Z.O. de Jozefstad (Józsefváros) en
9. de Fransstad ( Ferenczváros).
Verder terug naar het O. ligt
10. de Steinbruch en de villa-wijk Extravillan.
Aan de zijde van Boeda verdienen vooral de nog vrij nieuwe kade-aanleg, de naar de vesting voerende Albrechtstraat en het door arcaden omgeven Fischerbolwerk, benevens de Matthiaskerk vermelding. Aan de zijde van Pest zijn de 4500 m lange Donaukaden te vermelden.
Onder de pleinen dienen vermeld te worden: het Frans-Jozefplein (waar zich in 1867 de kroningsheuvel bevond), het Redouten-, het Eed- en het Douaneplein. In het 4de district bevinden zich het met plantsoenen versierde Jozef- en Elizabethplein, verder het Deák- en het Stadhuisplein, het Gisela-, het Serviten-, het Franciscaner-, het Universiteits- en het Calvijnplein. Het 5de district bezit het cirkelvormige Vrijheidsplein. In het 7de en 8ste district bevinden zich het ruime Hunyádi-, het Stephanus- en het Rákócziplein. Opgemerkt dient, dat na de komst der Russen, in 1945, vele namen in de stad veranderd zijn. Zo heet thans het vroegere Vigadoplein: Molotovplein, de vroegere Frans Jozef-brug: Vrijheidsbrug.
De beide Donauoevers waren kort vóór Wereldoorlog II in het stadsgebied van Boedapest verbonden door zeven bruggen, waarvan twee spoorbruggen. Het eerst, tussen 1839 en 1848, werd de Kettingbrug gebouwd, volgens de plannen van de Engelse ingenieur W. T. Clark. Ten N. van deze kwam tussen 1872 en 1876 de Margaretha-brug, volgens de plannen van de Franse ingenieur Ernest Gouin, die de eerste prijs in de uitgeschreven prijsvraag behaalde. In 1899-1900 bouwde men er een vleugel aan, die de verbinding tot stand bracht met het Margaretha-eiland, terwijl het steeds toegenomen verkeer over deze brug een verbreding noodzakelijk maakte welke werd uitgevoerd in de jaren 1935-’37.
Tekeningen van de Hongaarse ingenieur Feketeházy lagen ten grondslag aan de Frans Jozef-brug, in de jaren 1894-1896 gebouwd, die, het Douaneplein met het Blocksbad verbindend, de toegang vormt naar Boeda in de omgeving van het St Gellert-Hotel. De Elisabeth-brug, die in één boog de rivier overspande, ontstond in de jaren 1897-1903, volgens de plannen van het ministerie van Handel en Verkeer. Indertijd was zij de enige hangbrug, die in één boog in Europa zulk een overspanning bereikte en vormde zij een bezienswaardigheid van de eerste rang. Het ministerie ontwierp ook de van 1933 tot 1937 gebouwde Nikolaas Horthy-brug, aan het eind van de buitenboulevard.
Van de kerkelijke gebouwen verdient vooral vermelding de Matthiaskerk of Mariakerk, uit de tijd van Béla IV, onlangs door Fr. Schulek in Gothische stijl gerestaureerd, waarin Frans Jozef gekroond werd. Verder de Garnizoens- en de nieuwe Hervormde kerk en de moskee met het graf van de Turkse heilige Gül Baba. Aan de zijde van Pest: de Hoofdkerk (de oudste kerk der stad), met de graftombe van generaal Kray (gest. 1804). De basiliek der Leopoldstad bezit een kolossaal koepeldak (96 m hoog).
Van de overige bouwwerken moet in Boeda vooral de koninklijke burcht genoemd worden, een trots gebouw (door Hillebrand) uit de tijd van Maria Theresia. In latere tijd werd hij volgens de plannen van Ybl geheel verbouwd. Van de zalen zijn vooral de Stephanuszaal, de Corvinus- en de Habsburgzaal bekend. In de Sigismund-kapel (Burcht-kapel) bewaart men de rechterhand van de heilige Stephanus, in een nabijgelegen gebouw de heilige kroon met de Rijkssieraden. Aan de zijde van Pest verheft zich in het 5de district, dicht bij de Donau, het Parlementsgebouw, volgens de ontwerpen van Steindl in Gothische stijl. In het 6de district is het Wester-station, in de Andrássystraat de koninklijke opera (in Renaissance-stijl), de akademie voor muziek en het nieuwe museum. Hier bevindt zich de beroemde Eszterházy-verzameling.
In de Vesting verheft zich het Honvedstandbeeld (van Zala), aan de helling van de Blocksberg het standbeeldvan de heilige Gerhard (St Gellért), terwijl daar hoog boven sinds de komst der Russen het grote standbeeld der Vrijheid het stadsbeeld domineert; aan de zijde van Pest in de nabijheid van de kettingbrug het kolossale standbeeld van Deák en het standbeeld van baron Jos. Eötvös (beide van Huszár). Verder trekken de aandacht het ruiterstandbeeld van graaf Jul. Andrássy (ten Z. van het Parlement), het Millennium-monument en het standbeeld van kroonprins Rudolf, beide in het Stadsbosje, e.a. De Danubius-fontein versiert het Calvijn-plein, terwijl voor de dichter Vörösmarty een standbeeld op het Giselaplein verrees.
Plantsoenen vindt men te Boedapest betrekkelijk weinig. De plaats, waar het volk het liefst in zijn vrije tijd vertoeft, is het Stadsbosje (Városliget), met een vijver, dierentuin, circus en hotels.
Boedapest telde in 1941 1.164.963 inw.
Behalve de tienjaarlijkse volkstelling is er sinds 1885 te Boedapest om de vijf jaar een tussentijdse volkstelling.
Naar godsdienst was de bevolking van Boedapest in 1941 als volgt verdeeld: R.-Kath. 63,1 pct, Gr.-Kath. 1,3 pct, Gr.-Orth. 0,4 pct, Luthers 5,3 pct, Calvinistisch 13,6 pct, Joods 15,8 pct, andere godsdiensten 0,5 pct.
Naar de moedertaal was de bevolking in 1941 als volgt verdeeld: Hongaars 97,0 pct, Duits 1,9 pct, Slowakisch 0,3 pct, Roetheens 0,1 pct, Kroatisch 0,1 pct, Pools 0,2 pct, andere en niet gespecificeerde talen 0,4 pct.
Een industriële ontwikkeling bleef niet achterwege. Het eerst kwam de meelfabricage op, toen de Grote Hongaarse laagvlakte een tarwe-exporterend gebied werd. Alkoholstokerijen en brouwerijen kwamen daarna, alsmede tabaksfabrieken. Het bouwbedrijf verschafte velen werk; daarna kwamen ook de ijzer- en staalfabrieken, de scheepsbouw en, na Wereldoorlog I vooral, de textielindustrie en de chemische nijverheid. Machinerieën, spoorwagons, electrotechniek, pharmaceutische producten, weefsels, exporteerde Boedapest ook naar andere landen.
Talrijke spoorlijnen gaan van Boedapest in verschillende richtingen uit. Van het Ofener Kettingbrugplein voert een kabelspoorweg op de Vestingberg; naar de Schwabenberg gaat een tandradspoorweg. De ondergrondse spoorweg van het Giselaplein tot in het Stadsbosje heeft een lengte van ca 3 km. De in 1889 aangelegde ceintuurbaan verbindt de aan de omtrek der stad gelegen fabrieken met de staatsspoorweg. Het tram- en autobusverkeer is belangrijk. Boedapest is de voornaamste stapelplaats der Donauscheepvaartmaatschappij.
In de beide ijsvrije winterhavens van Oud-Ofen en aan de noordzijde van het Csepel-eiland blijven gewoonlijk enige honderden schepen ’s winters liggen. Boedapest heeft enkele belangrijke vliegvelden en twee radiozenders.
Badinrichtingen bezit Boedapest in groot aantal. Aan de zijde van Boeda het Keizerbad (Császárfürdö) met 9 bronnen van 27-63 gr. C. en het Lucasbad, beide van Turkse oorsprong (26-65 gr.). Deze plaatsen bezitten ook modderbaden. Daarentegen behoren het Raizenbad (Ráczfürdö, 43 gr.), het Bruckbad (Ruda fürdö, 45 gr.) en het Blocksbad (Sárosfürdö) tot de kalkhoudende thermen. Verder is er een zwavelbad op het Margaretha-eiland (43 gr.).
Bekend zijn de baden van het St Gellért Hotel. Te midden der ruïnen van Aquincum ligt het „Romeinse bad” (27 gr.), aan de Lágymányos en in de Kelenföld (ten Z. van de Blocksberg) bevinden zich bitter-zoutbronnen (Hunyadi-, Rakóczibron). Op de Donauoevers zijn grote strandbadplaatsen.
De universiteit is verdeeld in vijf faculteiten en telt (1942-’43) 5529 studenten. De universiteitsbibliotheek bevat ½ mill. dln, waaronder ca 1000 incunabelen, ca 150 codices en ruim 3000 manuscripten (Hungarica). Het Jozefs-politechnicum, op het Lágymányos opgericht, telt (1942-’43) 6678 studenten. Verder zijn er tal van andere scholen. De stad bezit 11 openbare musea en vele openbare bibliotheken.
Onder de ontspanningsplaatsen in de stad is van belang het Margaretha-eiland (2,5 km lang met mooie parken, een artesisch bad, villa’s en kloosterruïnen, nl. van het klooster, waarin de heilige Margaretha, de dochter van Béla IV, woonde). Het Ofenergebergte heeft mooie punten, zoals de met villa’s bedekte Schwabenberg (Széchényi-berg, 380 m), met een Széchényimonument; de mooie dalen van de Auwinkel, de Johannisberg (523 m) met een uitzichttoren ter ere van koningin Elizabeth, en Lindenberg.
Geschiedenis.
Boedapest is een der oudste steden van Midden-Europa. Reeds de Kelten hadden op de plaats van het huidige Ó-Boeda een nederzetting gesticht: Ak-ink (= „overvloedig water”). Tegen het eind der eerste eeuw n. Chr. bouwden de Romeinen, eveneens in het gebied van Ó-Boeda, de vesting Aquincum, met aan de andere Donau-oever de stad Contra-Aquincum. De resten van Aquincum zijn nog te zien. Ten tijde van de Volksverhuizing hadden de Hunnen hier een kamp en lang noemden de Duitsers Ó-Boeda Etzelburg, naar de aanvoerder der Hunnen, Attila.
De Magyaren kwamen hier tegen het einde der 9de eeuw. De naam Boeda (Duits: Ofen)-Pest zou op een Slavische oorsprong kunnen wijzen en betekent: kalkoven.
Gedurende de regering der vorsten uit het geslacht Arpad (10de-12de eeuw) ontwikkelden zich de drie zustersteden Pest, Boeda en Ó-Boeda. Boeda was toen nog niet de nationale hoofdstad: Stephan de Heilige en zijn opvolgers resideerden in Székesfehérvár en Esztergom, maar reeds was Boeda, waar vele Duitsers zich vestigden, het natuurlijk middelpunt van het land. In 1241 verwoestte een inval der Tartaren zowel Boeda als Pest. Deze ervaring gaf Béla IV aanleiding, een versterking te bouwen op de heuvel die zich te Boeda boven de Donau verheft en die, gemakkelijk verdedigbaar, de zetel werd van het hof en de landsregering. In de omgeving van deze versterking groeiden nieuwe nederzettingen en ook Pest herstelde zich als een drukke marktstad. Na het uitsterven der nationale dynastie hield politieke strijd de groei van Boedapest enige tijd tegen, maar onder de Anjou’s en koning Sigismund (14de-15de eeuw), die in Boeda een hogeschool vestigde, herstelde zich de groei, terwijl Ó-Boeda, „de residentie der koninginnen”, een stil landstadje werd.
In de 15de eeuw, onder de Renaissance-vorst Mathias Corvinus, bereikte Boeda een hoge bloei. Hij voerde een schitterende hofhouding, trok beroemde kunstenaars en geleerden aan, vestigde drukkerijen, richtte een beroemde bibliotheek in (de Corvina). Na Mathias trad, mèt het nationaal déclin, een achteruitgang der hoofdstad op; de Turken veroverden, na de catastrophe bij Mohács (1526), het land. Soleiman I legde reeds dat jaar een deel van Boeda in as. Van 1527-1529 keerden de Keizerlijken nog eens terug, maar van 1541-1686 heersten de Turken in Boeda en haar zustersteden. Herhaalde vruchteloze belegeringen van Boeda door Christenlegers (1541, 1542, 1551, 1598-99, 1602, 1684), van Pest uit, kwamen de stedentrits niet ten goede en toen een internationaal leger onder Karel van Lotharingen 2 Sept. 1686 Boeda heroverde, was er weinig van de nederzettingen over.
Het herstel duurde lang. Nog in 1720 had bijv. Pest slechts 2600 inw. Lange tijd was de Hongaarse hoofdstad Pózsony (het huidige Bratislava).
Eerst tegen het midden der 18de eeuw begint een duidelijk herstel, als de vestiging van hoge rechterlijke colleges (onder Karel III (IV)) en later van een universiteit (onder Maria Theresia) hier nieuwe centrale functies aan het nederzettingscomplex verlenen. Tegen het eind der 18de eeuw waren de meeste belangrijke Hongaarse bestuursinstanties in Boeda te vinden. De Hongaarse adel verkeerde toen het grootste deel van het jaar aan het hof te Wenen, vooral sinds Maria Theresia, die alle reden had de Hongaarse adel goedgezind te zijn. Dit verklaart o.a. waarom men ook in het oude deel van Boeda zo weinig adellijke paleizen aantreft en slechts een gering aantal patriciërshuizen uit de 18de eeuw.
Onder Jozef II streeft Pest Boeda voorbij. De universiteit verplaatst zich naar de lage stad en in de 19de eeuw bloeit Pest verder op. In 1838 teisterde een ontzaglijke overstroming de stad, die zich van deze ramp echter snel herstelde en er de mogelijkheid door kreeg, haar plattegrond te reguleren en haar gebouwen te moderniseren. Van deze stad uit bouwde Hongarije zijn eerste spoorwegen, terwijl de rivierregulering in Hongarije, krachtig aangevat en ook verder gestimuleerd door Graaf Széchényi, de hoofdstad een nieuwe functie verleende als centrum der Donaustoomvaart. In 1849 kwam de Széchényi-kettingbrug gereed, de eerste ijzeren hangbrug, die Boeda met Pest verbond of, in de woorden van Széchényi: „het verleden met de toekomst”.
De nationale revolutie van 1848 tegen Oostenrijk begon in Pest; het verloop van de strijd (eindigend met de overgave aan Oostenrijks helpers, de Russen, op 11 Juli 1849) bracht zowel Pest als Boeda opnieuw veel schade. Ook in de donkere jaren van absoluut gezag die volgden, bleef de stad zich uitbreiden, terwijl met de „Ausgleich” van 1867 een halve eeuw van bijzonder snelle ontwikkeling begon, die Boedapest zou maken tot de snelst gegroeide hoofdstad van Europa. In 1872 werden de drie steden Boeda, Ó-Boeda en Pest verenigd tot wat men sindsdien kent als Boedapest.
De algemene verandering en intensivering der wereldhuishouding, de ontginning van grote, vroeger woest liggende delen der Grote Hongaarse
laagvlakte, de opkomst der Donauscheepvaart, de stijgende agrarische productie van Hongarije, de vestiging van allerlei andere industrieën in Boedapest, de functie dezer stad als cultureel en bestuurscentrum voor de helft der Donaumonarchie, brachten een expansie die kolossaal was en zich uitte in herhaalde bouwhausses, een aanzienlijke welvaartsvermeerdering ondanks herhaalde scherpe crises, een sociale structuurverandering door het ontstaan, naast een talrijke „nieuwe middenstand”, van een omvangrijk loonproletariaat. De functieverdeling der stadswijken en het algemeen aspect der stad veranderden aanmerkelijk door de bouw van verschillende bruggen over de Donau, welke de stadséénheid aanmerkelijk vergrootten, zonder dat echter het karakterverschil tussen Boeda en Pest verdween. Boedapest werd in deze periode steeds meer het hart van Hongarije, waartoe het feit, dat het het middelpunt werd van het Hongaarse spoorwegnet, niet weinig bijdroeg.
De grote activiteitvan het bouwbedrijf in hausseperioden kon over het geheel geen gelijke tred houden met de snel toenemende behoefte aan woonruimte. Boedapest was óók nog vlak voor Wereldoorlog II een stad die zich wel veel moeite gaf, op het punt van sociale voorzieningen niet te zeer bij West-Europa ten achter te blijven, maar waar toch de woningvoorziening bekend onvoldoende was.
De periode tussen de beide wereldoorlogen was voor het sterk in omvang en bevolkingstal teruggebrachte Hongarije een moeilijke tijd.
Toch ondervond het communistisch bewind van Béla Kun van 4 Aug. - 13 Nov. 1919 ook in Boedapest weinig steun van de bevolking. Kun’s dictatuur had overigens een tijdelijke bezetting door Roemeense troepen tot gevolg, die zich in korte tijd veracht en gehaat maakten.
Nadat Hongarije enkele jaren met weinig geestdrift, voortdurend tegenstribbelend en zich terughoudend, aan de zijde van Duitsland in Wereldoorlog II tegen Rusland had gestreden, volgde 19 Mrt 1944 de bezetting van het land door Duitse troepen. Twee weken later begonnen de luchtbombardementen der inmiddels in Europa naar het N. en het W. opgedrongen Amerikanen en Russen; eind herfst 1944 begon het beleg van Boedapest door de Russen. Om zo weinig mogelijk risico’s te nemen besloot de Russische legerleiding, Boedapest eerst geheel in te sluiten. Daartoe trokken de Russen op 28 Nov. bij Mohacs in Zuid-Hongarije over de Donau; van daar uit rukten ze over Fünfkirchen (Pécs) naar het W. en N. Tussen het Balatonmeer en de Drave beperkten zij zich tot het defensief, waarmede zij hun westelijke flank gedekt hadden. Tussen Balatonmeer en Donau rukten zij nu op naar het N., maar bij Stuhlweissenburg wisten de Duitsers de Russische opmars op te vangen.
Terwijl daar een felle strijd woedde, trokken de Russen bij Vácz op 8 Dec. 1944 ten N. van Boedapest over de Donau. Een aanvalscolonne rukte op naar het W. en achter deze colonne rukte een andere Russische aanvalsgroep op naar het Z., de bij Stuhlweissenburg vechtende Duitsers in de rug aanvallende. De Duitse weerstand stortte daar dan ook in elkaar, waardoor de verbinding tussen de Russen ten N. en Z. van Stuhlweissenburg tot stand werd gebracht. Door deze manoeuvres was Boedapest geheel ingesloten. Nu begon de eigenlijke aanval op de stad zelf. Op 19 Jan. was Pest, het op de oostelijke Donauoever gelegen gedeelte, veroverd, terwijl op 14 Febr. 1945 ook Boeda geheel was bezet.
De Duitsers hadden door herhaalde tegenaanvallen op 4 Jan., 7 Jan. en 22 Jan. getracht de ingesloten stad te ontzetten. Al deze pogingen echter mislukten.
De Duitsers verloren in de strijd om en in Boedapest 50.000 aan doden en 130.000 aan krijgsgevangenen; de stad zelf had van de gevechten ontzettend geleden. In Jan. 1948 had men nog niet meer dan de meest noodzakelijke herstellingen kunnen verrichten, hoewel alles te zamen in twee jaar tijds ten deze een grote prestatie was geleverd onder ongunstige omstandigheden. Na de verovering der stad door de Russen was er géén vaste brug meer tussen Boeda en Pest: de Duitsers hadden ze alle doen springen. Thans zijn er enkele pontonbruggen, die in de winter weg moeten; de Frans Jozef-brug (nu Vrijheidsbrug geheten) die het gemakkelijkst te repareren was, is sinds 20 Aug. 1946 hersteld en de tram rijdt er over. De spoorbrug aan de zuidkant van de stad werd ook spoedig ter hand genomen en was reeds 5 Nov. 1946 weer beschikbaar voor het spoorwegverkeer. Deze brug heeft meer dan plaatselijke betekenis: zij is de enige spoorbrug over de Donau die Hongarije nog bezit en de voornaamste schakel in het verkeer tussen West- en Noord-Europa enerzijds, de Balkan anderzijds.
De Margarethabrug is sinds begin Nov. 1947 voor de helft weer klaar; het smalle wegdek draagt een dicht verkeer van oever tot oever. Ten slotte is er een nieuwe vaste brug, géén hangbrug, in 1946 gebouwd, die het L. Kossuthplein (waaraan het Parlementsgebouw staat) verbindt met Boeda. De draagkracht is niet voldoende voor tramverkeer. Veerdiensten met bootjes op verschillende plaatsen bieden maar weinig hulp.
Treurige gevolgen had de periode 1939-1945 voor het Joodse bevolkingsdeel. Al werden de Joden te Boedapest niet zó zwaar getroffen door de terreur der Duitse en Hongaarse Nazi’s (Pijlkruisers) als elders in Hongarije, toch verminderde hun aantal van 246.803 (volkstelling 31 Jan. 1941) tot 144.000 (31 Dec. 1945). Naar schatting hebben van de vermisten zich slechts ongeveer 2000 door vlucht naar het buitenland kunnen redden. Aan het gebleven Joodse bevolkingsdeel dankte in de jaren 1945, ’46 en ’47 Boedapest veel van zijn verrassend snelle zakelijke herleving, waardoor in de winter 1947-’48 de stad op de bezoeker zeker een veel opgewekter en bedrijviger indruk maakte dan het minder zwaar beschadigde Wenen.
PROF. DR A. J. N. DEN HOLLANDER
Lit.: L. I. Illyefalvi, Graphische Bilder aus der Vergangenheit und Gegenwart der Haupt- und Residenzstadt Budapest (Budapest 933); Publicaties van het Gemeent. Stat. Bur. v. Boedapest; Id., v. h.
Hongaars Centr. Bur. voor de Statistiek; C. A. Macartney, Hungary (London 1934); E. v. Cholnocky e.a., Ungarn (Budapest 1918); A. Domanovski, Die Geschichte Ungarns (München-Leipzig 1923); A.
Hekler, B. als Kunststadt (1933); A. Medriczky, Die alten Bäder von B. (1942); A. Orbók, B.er Notizbuch (Budapest 1927); J. Kövágó, B. on the Road to Revival. Report on general conditions in the year 1946 (Budapest 1947).