is een met witte of blauwe bloemen bloeiend kruidachtig of verhoutend gewas Orthosiphon grandiflorus Bold. (syn. O . stamineus Beuth.) dat tot de familie der Labiaten of Lipbloemigen behoort.
Het komt in Indonesië, Achter-Indië, China, op de eilanden van de Stille Oceaan en in Australië, zowel in de laagvlakte, als op matige hoogte boven zee in het wild voor, doch wordt door de bevolking en in de laatste tijd ook op enkele ondernemingen aangeplant, daar het gedroogde blad geneeskundige kracht bezit, waarvoor in Europa en Amerika de belangstelling toeneemt. De plant wordt tot 60 à 70 cm hoog, heeft kruisgewijs tegenoverstaande 2,5-10 cm lange eirond lancetvormige bladeren en draagt aarvormige eindstandige bloeiwijzen, waarin de bloemen in schijnkransen staan; er zijn 4 meeldraden en een stamper, die ver buiten de bloem uitsteken (koemis = snor, koetjing = kat). Gebruikt als geneesmiddel tegen nier- en blaasontsteking, galsteen, aderverkalking, jicht en rheumatiek. Men vermoedt, dat de geneeskrachtige werking berust op een door Fénier in 1932 ontdekt saponine, en mogelijk op nog enkele andere stoffen. In de jaren 1934-1938 steeg de uitvoer uit Indonesië van 42 828 tot 77 234 kg. DR A. KLEINHOONTE
Lit. A. H. K. de Jong, in: C. J. J. van Hall en C. van de Koppel, De landbouw in Ned.-Indië, II (’s-Gravenhage 1948), blz. 890-896.