(Lat. : Arthritis urica) is een gewrichtsziekte, gekenmerkt door aanvallen van hevige pijn en zwelling, die in meer dan de helft der gevallen in het grondgewricht van de grote teen beginnen en dan, als podagra („het pootje”) betiteld, gewoonlijk ’s nachts opkomen en enkele weken duren. De pijn is overdag i.h.a. minder heftig, kan zelfs geheel verdwijnen, om de volgende nacht terug te keren.
Ook andere gewrichten kunnen aangetast worden, die van de benen vaker dan van de schoudergordel; de wervelkolom blijft gewoonlijk gespaard. De aanval kan ook in verschillende gewrichten tegelijk beginnen, zelden worden vele gewrichten aangetast, zodat het beeld van een polyarthritis ontstaat. In het begin van de aandoening liggen er gewoonlijk maanden tot jaren tussen twee aanvallen, later worden de tussenpauzen korter, en ten slotte ontstaat er vaak een min of meer chronische toestand, met blijvende misvorming der gewrichten.Behalve door dit klinische aspect is de jicht gekenmerkt door een verhoogd urinezuurgehalte van het bloed. Normaliter vindt men van 2 tot 5 mg per 100 cm3 serum, maar bij de jicht kan men gehalten vinden tot 15 mg pet en hoger. Urinezuur ontstaat als afbraakproduct van bepaalde eiwitten uit de celkernen, de purines; dit is het zgn. endogene urinezuur; voor een klein deel ontstaat het uit purines die met het voedsel worden opgenomen: het exogene gedeelte. Het natriumzout van urinezuur (als zodanig bevindt het zich in het bloed) slaat vnl. bij de jichtaanvallen neer in het gewrichtskraakbeen en in het benige gewrichtsuiteinde, en ook buiten de aanvallen in de weke delen rondom het gewricht en vooral ook in de rand van het oorlelletje in of onder de huid. Men noemt deze neerslagen, die soms gaan zweren tophi; ze zijn practisch bewijzend voor de diagnose jicht. Men vindt de tophi in de oren echter gewoonlijk pas in latere stadia van de ziekte.
Men beschouwt de jicht als een stofwisselingsziekte, omdat het verhoogde urinezuurgehalte van het bloed en de urinezuurneerslagen zo kenmerkend zijn. Bij vele aandoeningen komt echter een verhoogd urinezuurgehalte van het bloedplasma voor zonder dat jicht ontstaat en de urinezuurneerslagen bij de jichtaanvallen zijn niet te verklaren door een oververzadiging van urinezuur in het bloed. De oorzaak van deze hyperuricaemie ligt nog geheel in het duister, de aanleiding tot de aanvallen is vaak ook niet goed begrijpelijk. Soms is het een ongeval aan de grote teen of een operatie, het nuttigen van voedsel waarvoor overgevoeligheid bestaat (bourgogne en portwijnen hebben een slechte naam), een copieuze maaltijd (die niet purine-rijk behoeft te zijn, hoewel deze omstandigheid wel bevorderend kan zijn), een sterke emotie, oververmoeidheid enz. Men is dus niet veel verder gekomen met de verklaring van deze ziekte, die toch al meer dan tweeduizend jaar bekend is. Hippokrates heeft zeer nauwkeurige waarnemingen gedaan, o.a. het feit opgemerkt, dat deze ziekte veel meer bij mannen dan bij vrouwen voorkomt (volgens huidige opvattingen van 80 tot 95 pet bij mannen), echter niet bij eunuchen, en bij vrouwen bijna nooit voor de menopauze.
Het is in de 19de eeuw bekend geworden, dat deze ziekte een sterk erfelijke inslag heeft. Men ziet daarbij, dat de dochter van de jichtlijder, die deze ziekte zelf niet vertoont, haar overdraagt op haar zoons. De laatste tijd is aangetoond, dat vele familieleden van jichtlijders een verhoogd gehalte aan urinezuur in het bloed hebben, zonder dat de jicht manifest wordt.
Amerikaanse onderzoekingen uit de laatste tijd geven een aanwijzing, dat mogelijk bij de jicht een stoornis in de vorming van mannelijke geslachtshormonen uit de bijnierschors bestaat. Bovendien bleek dat A.C.T.H., het hormoon uit de hypophyse, dat de bijnierschors tot activiteit prikkelt, grote invloed heeft op de jichtaanvallen. Bij de behandeling onderscheidt men een therapie van de aanvallen en van het interval. Colchicine, een alkaloïd uit het zaad van de herfsttijloos, kan bij toediening de meeste jichtaanvallen couperen. In het interval behandelt men aanvankelijk ten einde de frequentie der aanvallen te verminderen, later, in een meer chronische phase, om de klachten te verminderen. Men gebruikt daartoe colchicine in kleinere dosering, atophaan en ook salicyl. Dieettherapie is van grote betekenis.
Want het staat wel vast, dat alles wat het urinezuurgehalte van het bloed verhoogt, ongunstig is, en anderzijds drijven atophaan en salicyl, waarvan de gunstige invloed bekend is, deze stof uit. (Dit is merkwaardigerwijs niet het geval met colchicine.) Men geeft daarom een dieet, arm aan kerneiwitten, die immers de purine-kernen leveren, waaruit het exogene urinezuur gevormd wordt. Orgaaneiwitten, als lever, milt, nier, hersenen, zwezerik enz., zijn uit den boze. Verder is een calorieënarm, vooral vetarm dieet gewenst, ten einde de vetzucht, waartoe jichtpatiënten neigen, tegen te gaan, en dienen spijzen waartegen de patiënt overgevoelig is vermeden te worden.
De prognose hangt af van de complicaties, vnl. van hart en nieren. Tophi ontstaan nl. ook op urinezuurneerslagen in het niermerg. Niersteentjes van urinezuur komen voor. Later kan zich een chronische schrompelnier ontwikkelen. Men vindt bij de jichtpatiënten vaak reeds op jeugdige leeftijd hypertensie en artériosclérose, waarvan het verband met de nierafwijking niet steeds vaststaat. De ontwikkeling van deze complicaties, en niet de gewrichtsafwijkingen, bepalen de levensduur.
DR G. VAN DAM
Lit.: H. Cohen, in: Textbook of Rheumatic Diseases, pag. 249 e.v. (Edinburgh 1948) ; Comroe, Arthritis and Allied Conditions (Philadelphia, 4de dr. 1949); Proceedings of the International Congress on Rheumat. and Hydrology and The Bicentenary Congress on Chronic Rheumatism (Bath) (London 1938), pag. 228-241.