(Johan Gustav), Zweeds economist (Stockholm 20 Dec. 1851 - Stocksund 3 Mei 1926), studeerde aanvankelijk wiskunde en wijsbegeerte te Uppsala, maar wijdde zich sinds 1885 geheel aan de studie van de economie. Hij bracht de jaren tot 1890 door aan universiteiten in Engeland, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en Oostenrijk, promoveerde in 1895 en was van 1904 tot 1916 hoogleraar in de economie te Lund.
Wicksell’s wetenschappelijke arbeid is voor de ontwikkeling van het algemeen theoretisch en geldtheoretisch denken in de economie van zeer grote betekenis geweest.
In zijn werk Ueber Wert (1893) paste hij de marginale analyse consequent toe, zowel op de waardeleer als op de verdelingsleer. Met Marshall, Ph. Wicksteed en J. B. Clark werd Wicksell bouwer van de theorie der grensproducliviteit. Binnen het raam van deze theorie combineerde hij de kapitaaltheorie van Böhm Bawerk, die hij veel algemener formuleerde, met het algemeen evenwicht van Walras, van welke laatste schrijver hij de wiskundige methode overnam. Ook zijn bijdragen tot de conjunctuurleer zijn van groot belang.
Als motor voor de expansiephase zag hij de omzetting van kapitaaldispositie in investeringen, welke omzetting geïnduceerd wordt door het feit, dat op een bepaald moment de berekende kapitaalwaarde van investeringen groter is dan de reproductiewaarde, waarmee hij op Keynes vooruitloopt. De rentevoet, die in een geldloze maatschappij tot stand zal komen op het punt waar de vraag naar kapitaalgoederen en het aanbod van kapitaal in evenwicht zijn, noemde Wicksell de natuurlijke rente. Deze rente komt overeen met de te verwachten winstvoet op nieuw aan te wenden kapitaal. Discrepanties tussen deze natuurlijke rente en de marktrente zijn bepalend voor de fluctuaties in de investeringen.
Wicksell’s grote betekenis ligt niet alleen in zijn synthese van de gedachten der verschillende Europese denkrichtingen op economisch gebied maar ook in de toevoeging van nieuwe, eigen ideeën. In 1923 werd zijn wetenschappelijke verdienste erkend door zijn benoeming tot erelid van de American Economic Association.
Bibl.: Über Wert, Kapital und Rente (Jena 1893); Finanztheoretische Untersuchungen, diss. Jena (1896); Geldzins und Güterpreise (Jena 1898, Eng. vert.: Interest and Prices, 1936); Förelasningar i nationalekonomi, 2 dln (Lund 1901-’06, 3de dr. 19281929; Duitse vert.: Vorlesungen über Nationalökonomie, 2 dln, Jena 1913-’22; Eng. vert.: Lectures on Political Economy, 2 dln, 1934-35)-
Lit.: G. J. Stigler, Production and Distribution Theories (New York 1946); R. Frisch, K. W., A Cornerstone in Modern Economic Theory (Oslo 1951); C. G.
Uhr, K. W., A Centennial Evaluation, in: The Am. Econ. Review, XLI (1951); B. Ohlin, K. W., in: The Econ.
Journal, XXXVI (1926); J. Schumpeter, Zur Einführung der folgenden Arbeit K. W., in: Archiv für Sozialwiss. und Sozialpolitik, LVIII (1927); J. Akerman, K. W., in: Econometrica (1933); E. Sommarin, Das Lebenswerk von K.
W., in: Zeitschr. für Nationalökonomie (1931); J. Schumpeter, Ten great Economists (London 1952); G. Myrdal, Monetary Equilibrium (London 1939).