behoort tot de ambtsmisdrijven en -overtredingen, waaromtrent onder ambtsmisbruik reeds een opmerking is gemaakt.
Art. 366 W.v.Sr. verklaart schuldig aan knevelarij de ambtenaar, die in de uitoefening zijner bediening — als verschuldigd aan hem zelf, aan een ander ambtenaar of aan enige openbare kas — vordert, of ontvangt of bij een uitbetaling terughoudt, hetgeen hij weet, dat niet verschuldigd is, en bedreigt hem met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren.
De NEDERLANDSE strafwet noemt in titel XXVIII van het tweede boek een aantal ambtsmisdrijven (artt. 355-380) en in titel VIII van het derde boek een reeks ambtsovertredingen (artt. 462-468), welke in de practijk dikwijls tot vele moeilijkheden aanleiding geven, omdat de vraag rijst, wanneer de door een ambtenaar gepleegde misdragingen als strafbare feiten moeten worden beschouwd, dan wel wanneer zijn misdragingen onder disciplinaire misdragingen behoren te vallen, een moeilijkheid welke niet geringer wordt door de omschrijving gegeven in art. 84 W.v.Sr. welke het begrip ambtenaar uitbreidt tot personen, die naar het taalgebruik niet als ambtenaar kunnen worden beschouwd.
Op ambtsmisdrijven en overtredingen hebben daarom tal van strafbepalingen betrekking, behalve knevelarij. In dit verband is te wijzen op de misdrijven van hoofden van ministeriële departementen (art. 79 lid 3 der Grondwet, waarvan de Wet op de verantwoordelijkheid der ministers van 22 Apr. 1855, S. no 33 een uitvloeisel is), op de weigering of misbruik van militaire macht, genoemd in art. 217 der Gemeentewet, waarop sancties te vinden zijn in art. 357 en 358 W.v.Sr. Ook de dienstweigering van ambtenaren, in de artt. 358 bis, ter en quater opgenomen naar aanleiding van de spoorwegstaking van 1903, dient hierbij vermeld te worden.
Voorts zijn ambtenaren zwaarder strafbaar dan anderen wegens verduistering krachtens art. 322 en bij het plegen van valsheid (artt. 225 jo 360), maken zij zich schuldig aan omkoping, dan bedreigen de artt. 362 bijzondere straffen tegen hen, terwijl er tal van bepalingen zijn, die wederrechtelijke of onbehoorlijke ambtsuitoefening trachten tegen te gaan (artt. 284, 365, vlg.).
Verscheidene bepalingen bedreigen nog straf tegen bijzondere ambtenaren als die welke verbonden zijn aan de post en de telegrafie (artt. 371 — 375), de muntmeesters genoemd in art. 377, de ambtenaren van de waarborg (art. 378), de griffiers (art. 462) en de ambtenaren van de burgerlijke stand (artt. 379, 465, vlg.), een opsomming welke geenszins volledig is.
Lit.: Noyon-Langemeyer, Het wetb. van strafrecht. Dl III, 5de dr. (Arnhem 1949), pag. 324-325-
Het BELGISCH Strafwetboek bestraft in art. 243 alle openbare officieren of ambtenaren en alle met een openbare dienst belaste personen, die zich schuldig maken aan knevelarij door bevel te geven om te innen, door te vorderen of te ontvangen hetgeen zij weten dat niet verschuldigd is of dat overschrijdt wat verschuldigd is voor rechten, taksen, belastingen, penningen, inkomsten of interesten voor loon of wedde. De sanctie is een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar, en desgevalle ontzetting van het recht om openbare ambten, bediening of diensten waar te nemen. Werd de knevelarij gepleegd met behulp van geweld of van bedreiging, dan is de straf: opsluiting.
Het specifiek element van het ambtsmisbruik dat knevelarij wordt geheten, is het misbruik maken van zijn bediening om te vorderen hetgeen waarop men geen recht heeft.