Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

DIENSTWEIGERING

betekenis & definitie

(1, militaire dienst). Principiële dienstweigering is het weigeren om krijgsdienst te verrichten op grond van ethische of godsdienstige bezwaren.

Sommigen menen dat de oorlog onmogelijk moet worden gemaakt door een algemene individuele weigering om militaire dienst te verrichten. Anderen staan een zodanige interpretatie van het Bijbels gebod ,,Gij zult niet doden” voor, dat ook het doden ten dienste van het geheel en op last van de overheid daaronder wordt begrepen. Verschillende ultra-pacifistische en anti-militaristische stromingen propageren dan ook de principiële dienstweigering, waarbij soms bovendien politieke motieven een rol spelen.De NEDERLANDSE wetgeving stelt zich op het standpunt dat ter bescherming van de belangen van de Staat zo nodig geweld mag worden gebruikt, waartoe een zee- en een landmacht worden onderhouden, terwijl alle Nederlanders daartoe in staat, verplicht zijn mede te werken tot handhaving der onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied (artt. 187 en 188 der Grondwet). Echter opent sedert 1922 de Grondwet tevens de mogelijkheid om vrijstelling van de krijgsdienst te verlenen wegens ernstige gewetensbezwaren (art. 189). De voorwaarden, waarop dit geschiedt, worden nader aangegeven in de Dienstweigeringswet van 13 Juli 1923, Stbl. No. 357. Krachtens deze wet kan de minister tegemoet komen aan de bezwaren van hen die de overtuiging hebben dat zij de evenmens niet mogen doden, ook niet wanneer dit op overheidsbevel geschiedt. Deze bezwaren kunnen zich richten hetzij tegen militaire dienst gericht op de strijd met de wapenen hetzij tegen elke militaire dienst.

Zowel de voor inlijving in de krijgsmacht bestemde, als de reeds tot de krijgsmacht behorende personen die zodanige bezwaren hebben, kunnen zich met een verzoekschrift tot de minister van Oorlog c.q. Marine wenden. Een eventueel reeds tegen de betrokkene terzake van opzettelijke ongehoorzaamheid ingestelde strafvervolging wordt geschorst, indien hij een zodanig verzoekschrift indient. De minister wint het advies in van een bij K.B. ingestelde commissie, alvorens op het verzoekschrift te beslissen. Deze commissie hoort de verzoeker en verricht overigens al hetgeen dienstig is om zich een oordeel te kunnen vormen over de gegrondheid van de aangevoerde bezwaren. Indien deze bezwaren door de minister worden aanvaard wordt de betrokkene hetzij belast met militaire dienst, niet gericht op de strijd met de wapenen, hetzij tewerk gesteld bij een niet-militaire tak van staatsdienst, en wel voor een tijdsduur van acht, resp. twaalf maanden langer dan de militaire dienst zou hebben geduurd. Het zich onttrekken aan en het zich misdragen in deze opgelegde dienst is strafbaar.

De wet veroorlooft niet, tegemoet te komen aan andere principiële bezwaren dan die welke gegrond zijn op de bovengenoemde overtuiging. Met name kunnen niet worden aanvaard de bezwaren welke gegrond zijn op een eigen opvatting omtrent het regeringsbeleid of welke gericht zijn tegen een bepaalde militaire actie. Wie op grond van dergelijke bezwaren dienst weigert stelt zich bloot aan strafvervolging, evenals degeen die dienst weigert ook nadat zijn bezwaren door de minister zijn afgewezen. Deze strafvervolging kan worden ingesteld op grond van art. 114 Wetb. v. Mil. Strafrecht, bij welk artikel de verschillende vormen van opzettelijke ongehoorzaamheid, gepleegd door een militair, strafbaar worden gesteld (z dienstplicht en ongehoorzaamheid).

LT.-KOL. MR H. H. A. DE GRAAFF

In BELGIË is de principiële dienstweigering bij de Grondwet en bij het Militair Strafwetboek niet erkend en zelfs niet voorzien. De burgers die op grond van godsdienstige of ethische bezwaren het vervullen van militaire dienstplicht weigeren worden voor de Krijgsraad gedaagd. KOL. E. WANTY DIENSTWEIGERING (2, strafrecht). Behalve de dienstweigering, die zich op militair gebied afspeelt, kent ook de gewone strafwet dit begrip.

Art. 398 Wetb. v. Strafr. bepaalt, dat dienstweigering door twee of meer schepelingen van een Nederlands schip of zeevissersvaartuig, gezamenlijk of ten gevolge van samenspanning gepleegd, gestraft kan worden met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Terwijl dit voorschrift betrekking heeft op twee of meer schepelingen, kan volgens art. 399 ook één schepeling zich schuldig maken aan dienstweigering. Dit artikel stelt in de eerste plaats de schepeling van een Nederlands schip strafbaar, die na wegens dienstweigering disciplinair te zijn gestraft, in zijn dienstweigering volhardt, en verder de schepeling van een Nederlands zeevissersvaartuig die zich gedurende de reis aan dienstweigering schuldig maakt. De wetgever heeft de ernst dezer feiten verschillend beoordeeld. De eerste schuldige kan ten hoogste zes maanden gevangenisstraf krijgen, de tweede ten hoogste één maand of geldboete tot ƒ 60.—. Nu de wet het begrip dienstweigering niet nader omschrijft, moet de rechter beslissen of in een gegeven geval daarvan gesproken kan worden.

De spoorwegstaking van 1903 was oorzaak, dat in de strafwet een drietal artikelen werd opgenomen, gedragingen strafbaar stellende, die onder dienstweigering vallen en een geheel andere categorie personen betreffen. Art. 358 bis Wetb. v. Strafr. is gericht tegen ambtenaren en spoorwegpersoneel, die met het oogmerk om in de uitoefening van een openbare dienst of in het openbaar spoorwegverkeer stremming te veroorzaken of te doen voortduren, nalaten, of op wettig gegeven last, weigeren, werkzaamheden te verrichten, waartoe zij zich uitdrukkelijk of uit kracht van hun dienstbetrekking hebben verbonden. De artt. 358 ter en uater werken dit nader uit en bedreigen de daers, al naar de omstandigheden, met verschillende straffen tot een maximum van vier jaar gevangenisstraf.

MR DR J. WIJNVELDT f

Lit.: A. J.Stilting, Mouvement gréviste aux Pays-Bas en 1903. Grèves des chemins de fer et législation (Utrecht 1904); J. PI antenga, Staken in Overheidsdienst. Ac. Pr.V.U. (Amsterdam 1921).

< >