De spoorwegstaking van 1903 vond haar directe oorzaak niet in het spoorwegbedrijf, maar in de Amsterdamse haven. De arbeidstoestanden waren hier zeer ongunstig: tegenover betrekkelijk hoge lonen stonden bijv. lange perioden van werkloosheid, lange werktijden en een stelsel van aanneming, dat o.a. tot kroegbezoek dwong.
In de winter van 1902-1903 groeide uit een conflict van betrekkelijk geringe omvang door toepassing van de syndicalistische tactiek van besmetverklaring en solidariteitsstaking een algemene staking in de haven. De 28ste Jan. nu verklaarden enkele spoorwegarbeiders in de Rietlanden zich solidair en weigerden wagons met besmet goed door te zetten; de volgende dagen breidde deze beweging zich geleidelijk uit en de 31ste Jan. was de staking te Amsterdam, zowel bij de H.IJ.S.M. als de S.S., algemeen, terwijl thans ook in andere plaatsen in het Westen des lands gestaakt werd. De directies zagen zich gedwongen toe te geven aan de eisen der arbeiders, daar zij niet op verweer waren voorbereid. De strijdbaarheid der spoorwegarbeiders viel niet alleen te verklaren uit solidariteit met de havenarbeiders: ontevredenheid over eigen arbeidstoestanden en het ontbreken van contact tussen de directies en de werknemers vormden eveneens een krachtige prikkel.De overwinning der spoorwegarbeiders wekte felle reacties. In socialistische kring besefte men te weinig, dat deze slechts te verklaren viel uit de volledige overrompeling van de tegenpartij en overschatte men de kracht der beweging; de rechterzijde en een deel der liberalen meenden, dat het gezag was verplaatst. Het kabinet-Kuyper besloot, vooral op instigatie van De Savornin Lohman, in te grijpen en bereidde wetten voor, die staking van ambtenaren, van personeel in publieke dienst en van spoorwegpersoneel met gevangenisstraf bedreigden, overlast, werkwilligen aangedaan, strafbaar stelden en de regering de beschikking gaven over een militaire spoorwegbrigade. Daartegenover zou een staats-enquêtecommissie een onderzoek instellen naar de rechtspositie en dienstvoorwaarden van het spoorwegpersoneel; zij zou tevens voorstellen doen tot verbetering van beide: de staat zou hier voortaan toezicht op uitoefenen. Tegen deze plannen begon het spoorwegpersoneel een scherpe actie onder leiding van Oudegeest, die als modern vakverenigingsleider overigens geen onverdeeld voorstander der tot nu toe gevolgde tactiek was. De ganse socialistische beweging stelde zich achter deze actie; er werd een Comité van Verweer ingesteld, dat eventueel een algemene staking zou kunnen proclameren. Met het oog hierop riep de regering enkele lichtingen onder de wapenen.
De 2de Apr. vingen de beraadslagingen in de Tweede Kamer aan, in de nacht van 5 op 6 Apr. proclameerde het Comité van Verweer de staking der transportarbeiders. Terwijl het spoorwegpersoneel slechts ten dele aan deze oproep gehoor gaf, staakten andere vakken eigenmachtig, zodat het Comité van Verweer zich weldra genoopt zag, de algemene werkstaking af te kondigen. In Amsterdam legden daarop de arbeiders in groten getale, maar niet algemeen, het werk neer; buiten de hoofdstad bleef de staking zeer beperkt. Ondanks de felle oppositie der sociaal-democratische en het verzet der vrijzinnig-democratische leden der Tweede Kamer nam deze de wetten aan, nadat zij enigermate gewijzigd waren. Nog voordat de Eerste Kamer dit voorbeeld volgde, hief het Comité van Verweer de algemene staking tegen 10 Apr. op.
De spoorwegstaking van 1903 heeft de tegenstelling tussen socialistische en confessionele arbeidersbeweging evenals die tussen de aanhangers van syndicalisme en anarchisme ener- en sociaaldemocratie en moderne vakbeweging anderzijds ten zeerste verscherpt. Zij leidde tot grote vermindering van de invloed van het syndicalisme, tot de oprichting van het N.V.V. en tot sterke groei der confessionele vakbeweging.
Lit.: A. J. C. Rüter, De sp. van 1903, een spiegel der arbeidersbeweging in Ned. (Leiden 1935).
De spoorwegstaking van 1944 werd 17 Sept, per radio afgekondigd door de Nederlandse regering in Londen ter ondersteuning van het offensief der Geallieerden in noordelijke richting, speciaal van de luchtlandingen in Noord-Brabant en bij Arnhem. Met uitzondering van enkele plaatsen heeft het spoorwegpersoneel als één man gevolg gegeven aan deze oproep. De directie, die zich reeds lang bewust was, dat de nadering van een tweede front tot staking van het bedrijf zou kunnen nopen, had onmiddellijk na de invasie in Normandie, te zamen met de Personeelraad en in overleg met het Nationaal Comité van Verzet en de Ordedienst enkele maatregelen getroffen, die thans, door bijzondere omstandigheden overigens slechts ten dele, uitgevoerd konden worden, zoals de uitbetaling van een maand loon.
Toen de slag bij Arnhem op een nederlaag der Geallieerden uitliep en opheffing der staking niettemin ongewenst bleek, troffen het Nationaal Steunfonds en de L.O. en andere verzetsorganisaties in samenwerking met directie en Personeelraad maatregelen voor de uitbetaling van de lonen. Hierdoor en door de zorgen der stakingsleiding der spoorwegen voor de voedselvoorziening der stakers kon het spoorwegpersoneel zijn verzet volhouden tot de bevrijding. De Duitsers beantwoordden de staking met een embargo op de binnenscheepvaart, dat wel is waar na enige tijd op aandrang van de heren Hirschfeld en Louwes werd opgeheven, maar dat, met de langdurige vorst, een van de voornaamste oorzaken werd voor het gebrek aan voedsel, waarmee het Westen in de „hongerwinter” te kampen kreeg.
PROF. DR A. J. C. RÜTER