(scholae claustrales, monachicae) of inrichtingen van onderwijs aan kloosters verbonden, komen reeds voor in de aanvang van de 5de eeuw. Aanvankelijk dienden zij uitsluitend tot opleiding van geestelijken, doch later konden ook leken daarvan gebruik maken.
Zij vermeerderden in de volgende eeuwen tegelijk met het aantal kloosters en sommige dier scholen, zoals die te Tours, Lyon, Keulen, Trier, Fulda, Hirsau, Osnabrück, Paderborn, Würzburg, Deventer, Aduard enz., verwierven grote vermaardheid. Het onderwijs omvatte er gewoonlijk het trivium (spraakkunst, redeneerkunst en welsprekendheid) en de godgeleerde wetenschap, nl. de geloofsleer en de kerkelijke plechtigheden, doch na de tijd van Karel de Grote ook het quadrivium (muziek-, reken-, meeten sterrenkunde), dus de zeven vrije kunsten. De stichting der eerste kloosterscholen is terug te brengen tot Benedictus van Nursia en zijn tijdgenoot Cassiodorus. Vooral bloeiden zij op onder Karel de Grote en Lodewijk de Vrome.De bestuurder van zulk een school voerde de titel van rector of scholasticus en ieder ander leraar die van magister. Scholen in steden met bisschopszetel en onder het toezicht van deze gesteld, noemde men domscholen. Sedert 817 hadden de meeste kloosterscholen twee afdelingen: scholae interiores, die binnen de muren van het klooster lagen, en scholae exteriores, die buiten het klooster stonden. De eerste kan men vergelijken met onze middelbare en voorbereidende hogere scholen. Er werd onderwijs gegeven in de zeven vrije kunsten, meestal gecompleteerd met de beginselen van kerkelijk recht en theologie. De buitenscholen doen aan onze lagere scholen denken: men leerde er lezen, schrijven en wat rekenen, dikwijls ook de beginselen van het Latijn en liturgische gezangen. Eerstgenoemde waren bestemd voor leerlingen, die door de ouders aan het kloosterleven werden gewijd. Zulke kinderen droegen de naam van oblati of donali. De scholae exteriores werden bezocht door kinderen, die hiertoe verlof hadden ontvangen van de bisschop. Met de kloosters kwamen ook de kloosterscholen in verval. Toen in de dagen der Hervorming de kloosters in de Protestantse landen werden opgeheven, besteedden de vorsten de daaraan verbonden goederen veelal tot stichting van hogescholen.
Lit.: M. Schoengen, Gesch. van het onderwijs in Ned. (1911 vlgg.); R. Post, Gesch. van Nederland, dl I en II (1935); F. P. C. de Koek, De Kerk en de Volksschool (1949).