Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Kastanje

betekenis & definitie

is de naam, die aan vertegenwoordigers van de plantengeslachten Castanea (familie Fagaceeën) en Aesculus (familie Hippocastanaceeën) gegeven wordt. Castanea is gekenmerkt door lange, smalle gezaagde bladeren terwijl de bloemen in rechtop staande, langgerekte katjes staan, met de vrouwelijke bloemen aan de voet en de mannelijke aan het bovenste gedeelte.

De vruchten vormen zich in een met scherpe stekels bezet omhulsel, dat meestal 1-3 vruchten bevat. De vruchten zelf zijn eetbaar en worden in sommige streken als voedsel genuttigd. Van de ca 10 soorten, die alle op de warmere standplaatsen van de gematigde zone van het noordelijke halfrond voorkomen, is de tamme kastanje (C. sativa Mill.) inheems in Zuid-Europa, Klein-Azië en N.W.Afrika. Buiten deze gebieden is hij reeds door de Romeinen aangeplant. Ook in Nederland wordt hij gekweekt, vooral in Limburg. Men plant hem aan ter wille van de eetbare vruchten, maar ook in de bosbouw vindt hij toepassing ter onderplanting van naaldhout, waarbij hij een gezonde humusvorming in de hand werkt.

De Amerikaanse Kastanje (Castanea dentata Borkh.) wordt in O. Noordamerikaanse loofhoutbossen aangeplant om zijn goede hout en eetbare vruchten. Hier heeft hij echter in zeer hevige mate te lijden van een schimmel (Endothiaparasitica Anders), die waarschijnlijk in ca 1906 uit Oost-Azië is ingevoerd. Er zijn thans nog slechts enkele oude bomen overgebleven, zodat men voor een totale uitroeiing van de boom in Amerika bevreesd is.De soorten van het geslacht Aesculus komen eveneens uitsluitend in de gematigde zone van het noordelijk halfrond voor. De ca 25 soorten zijn in twee groepen te verdelen: de eigenlijke paardekastanjes, die gekenmerkt zijn door zevendelige, doffe, lichtgroene bladeren, kleverige knoppen en stekelige vruchten, en de pavia’s, die vijfdelige, donkere, glanzende bladeren, niet klevende knoppen en niet met stekels bezette vruchten hebben. Van de eerste groep is de bekendste soort de paardekastanje of wilde kastanje (Aesculus Hippocastanum L.), die inheems is op de Balkan, doch reeds in de 16de eeuw tegelijk met de sering en de tulp in West-Europa is ingevoerd door de Vlaming Busbecq of Tousbecke. Hij wordt thans zeer veel aangeplant langs wegen en in parken en tuinen, waar hij in Apr. of Mei tot bloei komt. De grote zaden zijn geschikt als voer voor varkens, runderen en herten. De dubbelbloemige paardekastanje (A. hippocastanum var. plena Dipp.) is een variëteit, die geen vruchten draagt en tegenwoordig nog meer wordt aangeplant dan de eerstgenoemde boom.

De bekendste pavia’s zijn de roodbloeiende A. Pavia L. en de geelbloeiende A. octandra Marsh, die in het O. der V.S. inheems zijn, maar beide ook in Nederland aangeplant worden. De rode kastanje (A. carnea Hayne) moet worden opgevat als een bastaard tussen de paardekastanje en de rode pavia. Vooral de variëteit Briotii Nich komt het meeste voor.

Lit.: A. Rehder, Manual of Cultivated Trees and Shrubs (New York 1940); G. Houtzagers en M. de Koning, De boomsoorten (Arnhem 1945).

< >