natuuronderzoeker (Estland, landgoed Piep 17 Febr. oude stijl = 29 Febr. Gregor. stijl, 1792 -Tartu (Dorpat) 16 (28) Nov. 1876), genoot tot op 16-jarige leeftijd privéonderwijs.
Hij studeerde medicijnen te Tartu, waar hij ook promoveerde, en te Wenen en te Würzburg onder den vergelijkenden anatoom Döllinger. Hij werd in 1819 hoogleraar in de zoölogie aan de universiteit te Koningsbergen en in 1826 als opvolger van Burdach ook in de anatomie. In deze tijd deed hij zijn embryologische onderzoekingen, die zo belangrijk waren, dat men hem als baanbreker op dit destijds nieuwe gebied moet beschouwen. Zijn belangrijkste ontdekkingen waren: het zoogdierei; de theorie der zgn. kiembladen; de wet van de overeenstemming van de ontwikkelingsstadia bij verschillende embryonen (een voorloper van de biogenetische grondwet); en van de zgn. chorda dorsalis. In 1834 verliet hij Koningsbergen om nooit geheel bekend geworden redenen en werd bibliothecaris en buitengewoon lid van de Akademie van Wetenschappen te St Petersburg. Deze verandering was eerst zeer ongunstig voor de voortzetting van het te Koningsbergen begonnen werk, daar het hem nu aan de nodige hulpmiddelen ontbrak.
Hij pakte toen mdere onderwerpen aan. Zo deed hij eerst een onderzoek over de schedels, en leverde later anthropologische en zelfs linguïstische en geografische studiën. Op last der regering deed hij tal van reizen voor het onderzoek van het Russische rijk, zoals naar Lapland, Nova-Zembla en het schiereiland Kola. In 1845 kwam hij te Triest om zich nog eens te wijden aan embryologische studiën, maar de bij het onderzoek van de ontwikkeling der zeeëgels verkregen resultaten bevredigden hem niet. Hij wijdde zich nu verder geheel aan de toegepaste natuurwetenschappen, vooral aan de visserij, deed daarvoor nog vele reizen en beschreef de resultaten daarvan in zijn Kaspische Studiën I tot VIII. Von Baer moet als een der grootste embryologen worden beschouwd.
Hij was een aanhanger der typenleer van Cu vier*. Tegenover de theorie van Darwin heeft hij steeds een gereserveerde houding aangenomen.Bibl.: De ovi mammalium et hominis genesi (1827); Entwickelungsgeschichte der Thiere (2 dln, 1828-1837).
Lit.: Stieda, K. E. v. Baer (Braunschweig 1878); Nachr. üb. Lebeu u. Schriften d. Herrn Geheimrathes Dr K.
E. v. B., mitget. von ihm aelbst. Hrsg. v. d. Ritterschaft Esthlands 1864 (met voll. lijst van zijn werken).