is een lang van voren openvallend gewaad van zijde, wol of katoen, dat met een ceintuur wordt dichtgebonden en tegenwoordig door mannen en vrouwen als négligé wordt gedragen. Dat het niet altijd négligé is geweest blijkt wel uit de vele portretten uit de 17de en 18de eeuw, waarop mannen zich in kimono of zoals men toen zeide „japonsche rock” lieten afbeelden.
Deze rocken kreeg het jaarlijkse gezantschap van de O.I.C. naar de keizer van Japan, dat de handelsvergunning op Deshima moest trachten te verlengen, in vrij groten getale cadeau, nadat de overeenkomst tot stand was gekomen en deze werden dan in Europa in de handel gebracht. Zij waren van zijde en gewatteerd en meestal stemmig van kleur in tegenstelling met de in Japan in de mode zijnde zeer kleurige kimono’s.Op de kust van Coromandel in Voor-Indië liet men deze rocken namaken van sits, een zeer fijn geweven geglansde katoen met batikpatroon. In Voor-Indië droegen de Perzische handelaren een cabaai, een lang nauwsluitend gewaad met aangesloten mouw, steeds gewatteerd, dat ze uit hun eigen land hadden meegebracht, maar nu in Indië van sits, met Perzische patronen er op gebatikt, lieten namaken. Dit nauwe model werd ook voor Europa gemaakt, maar was nooit statiegewaad, maar een ochtendjas, die over het ondergoed werd gedragen, terwijl de ruime japonsche rock over alles heen werd geplooid. In Holland werd het gewoonte ook op straat, op visite en zelfs op college de japonsche rock te dragen, die in de 18de eeuw van allerlei stoffen in Europa zelf werd vervaardigd. Voor vrouwen is deze rock blijkbaar nooit statiekleed geweest, gezien zij er zich niet in lieten portretteren.
Lit.: A. M. Lubberhuizen-Van Gelder, Japonsche Rocken (Oud Holland 1947, 49).