(1) is een blaasinstrument met de omvang c' - c’’’’ (op sommige instrumenten zijn ook b en enkele tonen boven c’’’’ uitvoerbaar) dat wordt gerekend tot de houten blaasinstrumenten, en in zijn huidige vorm bestaat uit een cylindrisch geboorde buis vervaardigd uit hout (vnl. palm- en ebbenhout), eboniet of metaal (koper, zilver, goud, platina). De wand van de buis is voorzien van gaten die door kleppen worden gesloten.
Aan de onderzijde is de buis open, aan de kop-zijde gesloten. In de wand van de kop bevindt zich het mondgat, tegen welks scherpe rand een luchtstroom wordt geblazen waardoor de luchtzuil binnen de buis in trilling geraakt. Door wijziging van de lipstand is het karakter van de toon te beinvloeden; door regelen van de luchtstroom met behulp van de tong is het mogelijk legato en staccato te spelen met alle schakeringen daartussen. Een bijzonder effect is de Flatterzunge waarbij tijdens het blazen een tong-r wordt uitgesproken. Ook flageoletten zijn uitvoerbaar.Tot de familie van de fluit behoren de piccolo die een octaaf hoger klinkt dan de fluit, en de alt-fluit die een kwart lager klinkt.
Geschiedenis en bouwers
In West-Europa zijn enkele fluiten uit de Vroegchristelijke tijd door opgraving bekend; in de middeleeuwen komen zij op enkele afbeeldingen voor. Tot in de 16de eeuw was de fluit ondergeschikt aan de blokfluit. Het instrument had toen nog slechts 6 toongaten en geen kleppen. De eerste belangrijke bouwers zijn de familie Hotteterre (eind 17de eeuw). De uitvinding van de eerste klep (dis-klep) staat op naam van Philibert (ca 1660). Ook de uitvinder van de klarinet, Ch. Dernier (1655-1707) was als fluitbouwer bekend. Joh. J. Quantz (1697-1773) bracht een tweede klep aan, maar de grote verbetering ontstond aan het eind van de 18de eeuw door het aanbrengen van de gis-, f- en bes-kleppen ongeveer gelijktijdig door de Engelsman Jos. Tacet en de Duitser J. G. Tromlitz. Men bouwde in deze tijd behalve houten fluiten ook instrumenten van ivoor, agaat en kristal. De belangrijkste verbetering daarna was de „Reform-fluit” (1885) van Max Schwedler met een mechaniek van brillen en kleppen. Daarvoor echter hadden ongeveer gelijktijdig (ca 1835) Theob. Böhm en ir K. F. E. Schafhäutl in Duitsland en Ch. Nicholson en Gordon in Engeland een geheel nieuwe constructie ontworpen, bekend als Böhm-fluit, waarbij de buis cylindrisch werd geboord en het mechaniek uitsluitend kleppen bevatte. De huidige gedaante van de fluit berust in hoofdzaak op hun vinding. Tot de bekendste hedendaagse fluiten-bouwers behoren Hofinger (België), Cabart, Couesnon (Frankrijk), Hammig, Mollenhauer, Rittershausen, Wunderlich (Duitsland), Rudall & Carte (Engeland) en Haynes (V.S.).
Paedagogen en methoden
De belangrijkste fluit-paedagogen, die hun didactische opvattingen in een leerschool hebben samengevat zijn Louis Hottetterre le Romain (Principes de la Flûte traversière etc., 1699),; Joh. J. Quantz (Versuch einer Anweisung die Flöte traversiez zu spielen 1752); Hugot en Wunderlich (Méthode de Flûte 1801); H. Soussmann (Praktische Flötenschule) ; H. Altès (Méthode de Flûte) ; M. Schwedler (Flöte und Flötenspiel) ; Taffanel en Gaubert (Méthode complète de flûte)-, M. Moyse (Enseignement complet de la flûte).
Instrumentalisten
De voornaamste fluitisten uit de historie zijn Philibert, Louis Hotteterre (17de eeuw); J. B. Loeillet, Joh. J. Quantz, M. Blavet, Joh. G. Tromlitz (18de eeuw); J. L. Tulou, L. Drouet; Th. Böhm, Ad. Terschak, M. Schwedler (19de eeuw). In de 20ste eeuw zijn bekend P. Taffanel, Ph. Gaubert, L. Fleury, M. Moyse, R. Ie Roy, Cortet (Frankrijk), Joh. Feltkamp (Nederland), Ary v. Leeuwen, G. Barrères, Jan Amans (V.S.), A. Fransella, J. Slater, G. Morris, G. Gilbert (Engeland).
Componisten
De belangrijkste composities voor de fluit dateren uit Barok en Rococo en uit de tijd na ca 1880. Fluitsonates schreven o.a. Benedetto Marcello (1686-1739), P. Locatelli, Mich. Blavet (1700-1768), J. B. Loeillet (1653-1728), G. Fr. Händel, G. Ph. Telemann, Joh. J. Quantz (1697-1773) en Joh. Mattheson (1681-1764). De fluitsonate uit die tijd bereikte haar hoogtepunt in de composities van J. S. Bach: hij schreef 3 sonates met basso continuo, 4 sonates met obligaat klavier, en één solo-sonate. Ook Bach’s zonen — o.a. C. Ph. Em., Friedrich en J. Chr. — schreven fluitsonates. Ook trio-sonates met fluit werden veel geschreven; het belangrijkst is het trio voor fluit, viool en basso continuo uit Das Musikalische Opfer van J. S. Bach. Fluitconcerten (z concert) schreven o.a. A. Vivaldi, Quantz (ca 300) en Chr. W. Gluck. Uit de periode van de Weense klassieken dateren concerten van Jos. Haydn en W. A. Mozart. Daarna werd de fluit hoofdzakelijk in grotere kamermuziekensembles en als orkest-instrument gebruikt. Pas door de impressionnisten is de fluit weer in ere hersteld : Cl. Debussy schreef voor fluit-solo Syrinx en verder een belangrijke solo-partij in het orkestwerk l’Après-midi d’un faune-, Alb. Roussel Joueurs de flûte. Belangrijke moderne sonates en sonatines voor fluit en piano schreven o.a. J. Ibert, D. Milhaud, Al. Tansman (1900), H. Sauguet (1901), W. Pijper, P. Hindemith, Erw. Schulhoff (1894). Belangrijke concerten voor fluit en orkest schreven J. Ibert en H. Henkemans. Ook in talloze hedendaagse kamermuziekwerken is de fluit weer gebruikt.
Lit.: R. S. Rockstro, The Flûte (London 21928) ; H. Macauly Fitzgibbon, The Story of the Flûte (London 21929).
(2) wordt gebruikt voor het geven van signalen, waarbij de toon door blazen met de mond of door stoom of perslucht kan worden bekrachtigd. In de beide laatste gevallen zijn de fluiten van grotere afmetingen en geven een zeer sterke toon van verschillende hoogte. Het aanblazen door middel van stoom heeft plaats op locomotieven, locomobielen en stoomketels in het algemeen; door middel van lucht op motortreinen en motorschepen.
(3), in de 17de eeuw een handelsschip met bolle „wangen” en rondgebouwd achterschip zonder spiegel, de boorden meest sterk ingehaald, dus smal op het dek. De fluit werd in 1595 geconstrueerd door Pieter Jansz. Liorne van Hoorn, met de bedoeling een handelsschip te verkrijgen, dat de bestaande types in bezeildheid en laadvermogen overtrof en door een kleinere bemanning behandeld en verdedigd kon worden. Ter wille van een gunstiger tonnenmeting voor de Sonttol werd het nog sterker ingebouwd. Het bleek zo doelmatig, dat het een ware revolutie in de vrachtvaart teweegbracht en de voordien gebruikelijke, kleine koopvaardijschepen geheel verdrong. Het werd veel gebruikt in de Oostzeevaart en ook bij de inter-insulaire vaart in Oost-Indië, om lading aan te brengen voor de grote spiegelschepen (retourschepen), die ze dan verder vervoerden van Java naar Nederland. Ook de Westindische Compagnie had fluiten in gebruik. De oorsprong van de naam is onbekend.