een tot de familie der Tiliaceeën of Lindeachtigen behorend tropisch plantengeslacht Corchorus L., dat ruim 30 soorten omvat. Het zijn kruidachtige of wel min of meer heestervormige gewassen.
De voor de mens belangrijkste soorten zijn: C. olitorius L., in het Maleis Gandja Hoetan, 1 tot 2 m hoog eenjarig kruid, in de tropen veel gekweekt zowel om de bastvezel, de jute, als om de bladeren en spruiten, die als groente worden gegeten. C. capsularis L., in het Maleis Gandja rami tjina, wordt wel 2 ½ tot meer meter hoog en levert een bijzonder goede soort jutevezel. De cultuur, die een hoge temperatuur en een zeer vochtige atmosfeer eist, geschiedt vooral in Bengalen op de alluviale gronden van de Ganges en de Brahmapoetra. Men heeft op Java herhaaldelijk van overheidswege getracht jute te kweken, doch men verkrijgt er geen goede, lange vezels. De plant wordt geoogst voordat de vrucht rijp is, daar anders de vezel te veel verhout. De cultuur heeft veelal plaats als voorgewas op gronden waar later rijst of suikerriet wordt geplant. De winning van de vezel geschiedt door roting in stilstaand zoetwater, gedurende 10-25 dagen; hierna wordt de vezel met de hand uit de stengel bevrijd, gewassen en gedroogd.Het mechanisch winnen van de vezels uit de stengels van jute en jute-achtige planten wordt nog niet op grote schaal uitgevoerd. Een op deze wijze gewonnen vezel zou nóg grover en dus onaantrekkelijker zijn dan het door roting verkregen product. Het ontsluiten langs chemische weg (chemisch roten) is evenmin fabriekmatig toegepast, daar het te kostbaar is.
Echte jute en jute-achtige vezels van elkander onderscheiden is vrij lastig en in sommige gevallen onmogelijk. Voor gebleekte weefselsis jute niet geschikt. Bij het bleken in de was wordt de jutevezel gesplitst in elementairvezels, die te kort zijn voor het bijeenhouden van het weefselverband; de inslag „verdwijnt”. Wel is jute door de verhouting in zekere mate bestand tegen verrotting en beschimmeling; dezelfde eigenschap maakt haar echter gevoelig voor aantasting door het licht.
Jute wordt in de eerste plaats gebruikt voor zakken (hessian, sacking), verder in grondweefsels voor tapijten en kleden, als steunweefsel in de linoleumindustrie en voor asphaltdakbedekking, als tussenvoeringstof (confectiebedrijven), in de meubelindustrie (banden, singels, steunweefsels) en voor ondermatrassen; ook worden er technische weefsels van vervaardigd: filterdoek, isolatie voor kabels e.d. Verder wordt jute menigmaal in goedkope artikelen misbruikt door vermenging onder duurdere vezels. Ten slotte komen (met de lompen) jutevezels vaak in papier terecht; zij zijn bijna altijd in viltpapier en dergelijke papiersoorten aan te treffen.
Cuttings zijn de harde, stugge en sterk netvormig gebouwde vezels uit het worteleinde van de stengel. Als minderwaardige grondstof, hoogstens geschikt voor zeer grove zakken, werden zij doorgaans vóór het tot balen persen afgehakt en apart verhandeld. Door de schaarste aan jute wordt deze veelal met de cuttings er aan geleverd. Van deze soort jute wordt het blad o.a. gebruikt als middel tegen dysenterie en hoest.
Geschiedenis
Deze begint in 1795, toen de botanicus Roxburg uit Caicutta aan de directie van de East India Company een baal jutevezels met begeleidend rapport zond. Voordien werd de vezel alleen locaal gebruikt voor touw, visnetten, beddegoed, kleding, doch in die tijd begon zij in het Oosten bekend te worden door de uitvoer van emballagemateriaal, met de hand geweven goeni- of gonjezakken (gunny bags) uit Calcutta. Omstreeks 1800 steeg de vraag naar zakken en de gonjezakken waren veel goedkoper dan die uit vlas en hennep. Na vele mislukkingen slaagde in 1833 Neish (Dundee) er in, jute op vlaskaarden te verwerken en spoedig ontstonden speciale jutekaard- en spinmachines. In 1838 bracht Rowan (Dundee) de Ned.-Indische regering er toe jute- in plaats van vlaszakken te gebruiken voor het verzenden van koffie. Door de Krimoorlog (1853-1856), toen Rusland geen vlas en hennep leverde, ging Engeland steeds meer jute gebruiken.
Het toenemende handelsverkeer deed de vraag naar zakken stijgen. Jute was goedkoper dan vlas of hennep en won dus het pleit. Dundee (Schotland) werd het centrum van de jute-industrie. Mede wegens lage prijs en stevigheid is jute voor vele producten de beste zakemballage. Tot ca 1870 had Dundee feitelijk het spinmonopolie voor de gehele wereld.Daarna ontstond jute-industrieo.a. in Duitsland, Frankrijk, België, Nederland, ook in Brits-Indië, dat ten slotte die van Dundee overvleugelde, o.a. dank zij de lage arbeidslonen.
Lit.: Watt, The Commercial Products of India (London 1908), p. 405-426; Heyne, De nuttige planten van Ned.-Indië (Buitenzorg 1927), p. 1018-1020; Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches (Leipzig 1927), p. 559-566; Backer, Onkruidflora der Javasche Suikerrietgronden (Soerabaia 1934), P 428-432; Chaudbury, Jute and its Substitutes (Calcutta 1933); Kist, Harde Touwvezels, jute, jute-substituenten, Ramie, Med. Dept. v. Econ. Zaken en landbouw en Visserij in Indonesië, no 14; H. R. Carter, Jute and lts Manufacture (London 1921); R.
H. Kirby, Jute and lts Substitutes. Buil. Imp. Inst. 40 (2), 97. 131 (1947), met veel lit. opg.; E. Nonnenmacher, Die Jute, in: R.
O. Herzog, Technol. d. Textilf., Bd. V, dl 3, Afd. 1 (1930); T. Woodhouse en P. Kilgour, Jute and Jute Spinning (Manchester 1920); P.
Kilgour en A. Brand, A Century Progress in Jute Manufacture (1934).
Jutespinnerij
Jute komt in lange strengen, tot balen geperst, in de fabriek aan. Het losmaken van de door zware druk hard geworden strengen geschiedde vroeger met de hand, tegenwoordig door openers of baalbrekers. De harde jutestrengen worden door de walsen van deze machines gevoerd, waardoor het materiaal enigszins zacht wordt. Om ze geschikt te maken voor de spinnerij dienen de vezels buigzaam gemaakt te worden: dit geschiedt met een vettige substantie, de zgn. batchvloeistof. Deze bewerking (batchen) wordt uitgevoerd op de zgn .batchmachine of softener, bestaande uit een groot aantal, meestal 63 of 71 paar, ijzeren walsen, voorzien van diepe, schroefvormig lopende groeven, waardoor de vezels goed gekneed en zachtgemaakt worden onder besproeiing met batchvloeistof. Na het batchen moet de jute ca 24 uur rusten om de inwerking van de vloeistof te verhogen. Daarna heeft het kaarden plaats, ten einde de vezelbundels te splijten en te verfijnen; het geschiedt meestal op een voorkaarde, gevolgd door een fijnkaarde.
De voorkaarde bestaat uit een grove, met naalden bezette cylinder, de trommel of tamboer; deze heeft aan de omtrek enige paren kleinere, eveneens met naalden bezette walsen (stripper roller). Verder zijn aanwezig een afheemwals of doffer en enige aftrekwalsjes.
De jutestrengen, via een schuine tafel aan de kaardmachine toegevoerd, worden door de arbeiders en wenders gekaard en uitgekamd en ten slotte na de afneemwals en aftrekwalsjes afgevoerd in de vorm van een vlies, dat zich langs een schuinlopend blik verdicht tot een band, die via een paar walsjes in kannen wordt geleid. De fijnkaarde dient om het door de voor kaarde ingeleide kaardproces te volmaken en de vezels verder te kaarden, te zuiveren en fijner te maken. De werking is ongeveer als die van de voorkaarde, met dien verstande dat het vezelmateriaal in bandvorm wordt toegevoerd, terwijl een dunnere en fijnere band wordt afgevoerd. Op het kaarden volgt het rekken en doubleren op de rekbanden, om de van de fijnkaarde komende banden gelijkmatig te maken, de vezels meer evenwijdig te leggen en om onreinheden en korte vezels te verwijderen. Het rekken wordt gevolgd door het voorspinnen, als overgang tot het eigenlijke spinnen of fijnspinnen, waarbij drie bewerkingen voorkomen: het rekken der vezelbanden, het ineendraaien van fijne bandjes tot voorgaren en het opwikkelen van het voorgaren. De slotbewerking om het jute-garen_te verkrijgen is het fijnspinnen op de fijnspinmachine.
Dit bereikt men door het grove voorgaren uit te rekken tot de gewenste fijnheid, deze uitgerekte vezelbundel ineen te draaien en het garen op een klos te winden. Het voorgaren, dat op klossen van de voorspinmachine komt, wordt op spillen van de fijnspinmachine gestoken. Vandaar loopt het naar het rekwerk, dat bestaat uit twee paar walsen, waartussen het voorgaren wordt gerekt. Daarna windt men het garen via de vleugel op klosjes. Door de vleugel een snelle draaiing te geven wordt het garen ineengedraaid (getwist). De spinmachines zijn meestal tweezijdig gebouwd, 8-13 m lang en bevatten 80—100 spillen per zijde; zij worden meestal door meisjes of vrouwen bediend. In Nederland bevindt zich een grote jutespinnerij te Rijssen; in het Britse rijk is de jutespinnerij geconcentreerd in Schotland, met Dundee als centrum.
J. BLOEM
Lit.: E. Nonnenmacher, Die Jute, in: R. O. Herzog, Technol. d. Textilf. V, dl 3, Afd. 1 (1930).