Wat is de betekenis van jute?

jute - Zelfstandignaamwoord 1. de bastvezels van een soort van hennep waar bijvoorbeeld zakken van gemaakt worden jute - Bijvoeglijk naamwoord 1. gemaakt van jute ♢ De jute zak bleek niet echt stevig te zijn.

jute [vezelstof]. Bengali jut, de vezels van de bast van Corchorus olitorius. Dit jut gaat terug tot de in Orissa gebruikelijke inlandse naam jhuto of jhoto.

Jute is een goedkope vezel die afkomstig is van de bast van de stengel van de juteplant; deze vezel is niet sterk; bijv. als onderweefsel voor linoleum, vloerbedekking, wandbespanning.

[Fr., van Bengaals jhoto, van Sanskr. juta of jata = haarvlecht] textielvezel uit bast. van bep. Indische planten; weefsel daarvan.

vezelstof

grof weefsel uit jutegaren. Jute is een Indische hennepsoort. Om de stugge vezels te kunnen spinnen tot draad worden ze eerst met traan of petroleum besproeid; vandaar de vreemde lucht. Uit grove jute maakt men zakken en verpakkingslinnen. Er worden ook fijnere garensoorten van gemaakt voor haak- en borduurwerk.

(L„ juta = haarvlecht), bastvezel met veel lignine (houtstof), afkomstig van juteplant (fam. Tiliaceae), heesterachtige kruiden, verbouwd in India en Pakistan.

: Surinaamse jute (de), 1. naam voor twee halfheesters met handvormig ingesneden bladeren, tropisch Amerikaans (Malachra radiata en M. fasciata, Angalampoefamilie). Door het Departement van den Landbouw werd voorts nog aandacht besteed aan eenige andere vezelplanten, zooals agave cantala, manila hennep, Sunn hennep, Surinaamsche jute (malachra radi...

Indiese vlassoort, hennep.