Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GANGES

betekenis & definitie

in het Sanskrit Ganga, is de belangrijkste rivier van Voor-Indië; in lengte wordt hij echter door de Indus en Brahmapoetra overtroffen. De Ganges ontstaat aan de zuidelijke helling van het Himalajagebergte (in Garhwal) uit de Bhagirathi-Ganga ten W. en de grotere Alaknanda-Ganga ten O.

In de Z.-Himalaja neemt hij de woeste Dsjahnavi op, die eertijds wel als de eigenlijke bron van de Ganges werd beschouwd. Bij Sakki, op 2478 m, baant de rivier zich een weg door de Himalajaketen en verenigt zich bij de tempel Deoprajag met de kalme, brede, waterrijke Alaknanda, die bij Badrinath uit de Saraswati en de Dhauli ontstaat. Van hier kronkelen de verenigde stromen onder de naam Ganges door het gebergte, en deze bereikt op 342 m bij de gewijde plaats Hardwar de grote Gangesvlakte, die ten N. door het Himalaja; ten Z. door het Vindhya-gebergte begrensd, zich uitstrekt tot aan de Golf van Bengalen en een van de rijkste en oudste cultuurgebieden van de aarde vormt. De Ganges stroomt eerst in Z., daarna in Z.O. richting met weinig verval door de N.W.-provincies en Bengalen, langs de belangrijkste steden Cawnpore, Allahabad, Mirzapoer, Benares, Patna, Bhagalpoer en Radsjamahal.

Hier nadert hij tot een uitloper van het zuidelijke hoogland. In de vlakte van Bengalen, na een loop, die in rechte lijn een lengte van 1529 maar langs de rivier gemeten een van 2597 km heeft, verdeelt de Ganges zich in talrijke armen, die zich met die van de Brahmapoetra verenigen, zodat zij samen de grootste delta van de aarde vormen met een oppervlakte van 44 000 km2. De meest westelijke van de 8 hoofdarmen is de in zuidelijke richting stromende Bhagirathi of Hoegli (Hooghly) op welker oevers Calcutta is gelegen, de middelste de Baleswar en de meest oostelijke en tevens de breedste de Z.O.-waarts lopende Padda (en Megna), ook Ganges genaamd, waarvan de middelste tak uitmondt in de mond van de Brahmapoetra. Tussen al deze armen treft men zorgvuldig bebouwde, hier en daar ingedijkte landen, verder naar zee wildernissen aan.

In het Z. van de delta, ontstaan door het slib, dat met de wateren van de rivieren in zee wordt gevoerd, liggen de zeer ongezonde Soendarbands (Sundarbans) een labyrint van verraderlijke moerassen, kanalen, slijk- en zandeilanden, met dicht struikgewas en ondoordringbare bossen bedekt, waarin tal van wilde dieren zich ophouden.Het water van de Ganges begint tegen het einde van Mei te wassen, bereikt meestal in Sept. zijn grootste hoogte (15-16 m) en overstroomt jaarlijks de oeverlanden, evenals de Nijl. De Ganges ontvangt een 20-tal grote rivieren, nl. op de linkeroever de Ram-Ganga (594 km), de Goemti (Gumti: 775 km), de Gogra (990 km), de Gandak (650 km), de Bhagmati en de Kaschi (519 km); op de rechteroever de Kali-Naddi, de Dsjamna (Jumna; de aanzienlijkste van alle), die bij Allahabad uitmondt, nadat zij met de Ganges de Doab, het Voorindische Mesopotamië (tussen 2 stromen gelegen land), gevormd heeft, de Tons (742 km), de Thalgoe en de Damodar. Het stroomgebied van de Ganges beslaat 1 060 000 km en met dat van de Brahmapoetra 1 643 000 km2. De waterrijkdom is enorm; bij Benares, 1224 km van de mond van de Hoegli, is de rivier in het droge jaargetijde 430-440 m breed en 8-10 m diep en in de regentijd 900-950 m breed en 18-20 m diep.

Men berekent de gemiddelde jaarlijkse wateraanvoer op 7700 m8 per seconde. In totaal voert de Ganges jaarlijks ca 200 millioen m3 vaste stoffen in zee. De werking van het slib is tot op 100 km uit de kust merkbaar. De stroom is voor vlotten bevaarbaar tot aan Hardwar, terwijl de vaart met schepen zich uitstrekt tot Gharmiktisar, 1425 km stroomopwaarts van Calcutta en 630 km boven Allahabad.

De scheepvaart is levendig tot Cawnpore, verder opwaarts vormt de rivier vele ondiepten en komen stroomversnellingen voor, die in het droge jaargetijde het verkeer te water bemoeilijken. De Ganges is de slagader van geheel Bengalen en van de N.W. Provincies; hij was voor de Britten de grote heirweg, waarvan zij ter verovering van Indië gebruik maakten. Van niet minder belang is deze rivier voor de handel en voor de onderling verkeer en zij blijft zulks in menig opzicht, hoewel haar dal door een spoorweg van Calcutta naar Delhi ook voor het railvervoer geopend is.

Zowel tot bevordering van de scheepvaart als inzonderheid tot bevloeiing van bovenvermeld Indisch Mesopotamië, is in 1854 het grote Gangeskanaal aangelegd. Dit kanaal loopt van Hardwar zuidwaarts tot in de nabijheid van Aligar en van hier met een tak naar de Ganges bij Cawnpore en met een andere tak over Itawah en bij Hamirpoer in de Dsjamna. Een zuidelijke voortzetting, het beneden-Gangeskanaal. lang 800 km, bevloeit de zuidelijke doab (d.i. de tussen de ingesneden rivierdalen gelegen vlaktestrook).

De Ganges is de heilige stroom van de Hindoes. Volgens de „Ramayana” ontstond hij doordien ten gevolge van een gebed van de vrome Baghiratha, de nymf Ganga, de oudste dochter van Himawan of Himalaja, bewogen werd, om uit de hemel op aarde neder te dalen. Hierom wordt zijn water als heilig beschouwd en de oeverbewoners zijn verplicht, zich op bepaalde dagen daarin te baden. Ook trekken velen daarheen ter bedevaart, vooral naar zijn bronnen.

Wie op zijn oever sterft of vóór zijn dood zijn water drinkt, behoeft niet naar de aarde terug te keren, om er de zielsverhuizing voort te zetten. Daarom brengt men stervenden daarheen, geeft hun van dat water te drinken en vertrouwt het stoffelijk overschot aan de stroom toe. Zij, die op aanmerkelijke afstand van de rivier gevestigd zijn, bewaren het water van deze rivier in flessen om het bij de nadering van het laatste levensuur te drinken en laten, zo zij hiertoe de middelen bezitten, hun lijken verbranden en de as in de Ganges werpen.

H. A. BOMER

Lit.: E. H. Poscoe, The Ganges (Madras 1925).

< >