Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Juncaceeën

betekenis & definitie

is de naam van een plantenfamilie uit de orde van de Liliifloren. Zij omvat vooral in de koude en gematigde streken, minder in de tropen, ca 320 soorten, meest hygrophiele, overblijvende kruiden met smalle bladeren en samengestelde, meest rijkbloemige bloeiwijzen, waarvan het uiterlijk aan dat der grassen herinnert.

De kleine bloemen zijn regelmatig en 2-slachtig en vertonen 2 kransen van 3 kafjesachtige bloemdekblaadjes, meest 2 kransen van 3 meeldraden met tot tetraden verbonden stuifmeel en een bovenstandig, 3- of 1-hokkig vruchtbeginsel met 3 tot veel zaadknoppen en 1 stijl met 3 lange, behaarde stempels, dit met het oog op de windbestuiving, die hier regel is. De vrucht is een hokverbrekende doosvrucht en de zaden bevatten een kleine kiem in de as van een groot, melig endosperm. De 2 belangrijkste geslachten, met resp. 230 en 80 der soorten, zijn Juncus L. (Bloembies of Rus), gekenmerkt door min of meer rolronde, onbehaarde bladeren met een open bladschede en een veelzadige, 3- of i-hokkige vrucht,en Luzula D.C. (Veldbies) ,met vlakke, aan de rand behaarde bladeren meteen gesloten bladschede en een 3-zadige, 1-hokkige vrucht. Van eerstgenoemd geslacht is in Nederland een 20-tal soorten inheems. Bij 7 daarvan zijn de bladeren wel smal, maar toch meteen duidelijke vlakke of gegroefde kant, zo bij de op allerlei vochtige grond zeer algemene greppelrus (J. bufonius L.), de op heide-en veengrond algemene, dichte zoden vormende trekrus (J. squarrosus L.), de slanke, geelachtig groene, gaarne op paden in heide- en veenstreken groeiende tengere rus (J. tenuis Willd.) en de zeer kleine, op vochtige zand- en heidegrond te vinden, evenals de greppelrus 1-jarige koprus (J. capitalus Weig.), zo genaamd, omdat de slechts 3 meeldraden tellende bloempjes in dichte hoopjes staan. Bij de soorten met rolronde bladeren kan men allereerst een type onderscheiden, waarbij de bloempjes afzonderlijk in de bloeiwijze staan, die schijnbaar zijdelings uit de stengel treedt, doordat het rechtopstaande schutblad zich in het verlengde van de stengel plaatst.

Hiertoe behoren de op vochtige plaatsen algemene pitrus (J. cffusus L.) en biezenkoppen (J. conglomeralus L.), beide met een niet in vakjes verdeeld merg en met 3 meeldraden in de bloemen, de zeegroene rus (J. inflexus L. syn. J. glaucus Ehrh.), blauwgroen van kleur met zwart glanzende bladscheden aan de voet van de meteen in vakjes verdeeld merg gevulde stengel, en de zeldzamere draadrus (J. filiformis L.), met een slechts 3-7-bloemige bloeiwijze, en Noorse rus (J. balticus Willd.), in de duinvalleien der Waddeneilanden te vinden. Bij de overige soorten staan de bloempjes aan de vertakkingen der bloeiwijze in hoofdjes, zo bij de forse zeerus (J. maritimus Lam.), de zeer kleine, op vochtige heidegrond en in duinpannen vooral in het Waddendistrict groeiende dwergrus (J. pygmaeus Rich.), de zeer vochtlievende waterrus (J. articulatus L. syn. J. lamprocarpus Ehrh.) en moerasrus (J. bulbosus L. syn. J. supinus Mönch.), de bosrus (J. acutiflorus Ehrh. syn. J. silvaticus Reich.), met ongelijk lange spitse, enpadderus (J. subnodulosus Schrank, syn. J. obtusiflorus Ehrh.), met stompe, lichtgekleurde bloemdekblaadjes, enz. De gedroogde bladeren van J. effusus en J. conglomeratus dienen tot het opbinden van planten en tot het vlechten van matten, mandjes en andere voorwerpen. Leven de soorten van Juncus meest op onbeschaduwde vochtige grond, die van Luzula leven veelal in bossen of tussen het gras in zandstreken. De Nederlandse flora telt er 5 van: de gewone veldbies (L. campeslris Lam. et D.C.) algemeen op grazige zandgrond, de veel forsere veelbloemige veldbies (L. multiflora Lej.), die vochtige plaatsen verkiest, de tot 1 m hoge grote veldbies (L. silvatica Gaud. syn. L. maxima Lam. et D.G.), de witte veldbies (L. nemorosa Mey. syn. L. albida Lam. et D.C.), weinig minder hoog, met doorgaans witte bloemen, en de ruige veldbies (L.pilosa Willd.), met op afzonderlijke steeltjes in een soort van scherm bijeenstaande bloempjes, welke laatste 3 men vooral in de bossen van Zuid-Limburg vindt.

< >