Duits wiskundige (Brunswijk 6 Oct. 1831 - 12 Febr. 1916), was van 1854-1858 privaat-docent in de wiskunde te Göttingen, waar hij in levendig vriendschappelijk en wetenschappelijk verkeer stond met zijn leermeester B. Riemann; van 1858-1862 was hij hoogleraar in de wiskunde aan het Polytechnikum te Zürich en van 1862-1894 aan de universiteit te Brunswijk.
Hij hield zich met verschillende onderwerpen op het gebied van de functieleer bezig (in het bijzonder met de algebraïsche en de elliptische modulairfuncties), maar verwierf de grootste bekendheid op dat van de getallentheorie, die hij met verschillende nieuwe concepties verrijkte. Zo voerde hij de begrippen getallenlichaam en algebraïsch geheel getal (d.i. een wortel uit een algebraïsche vergelijking xn + a1xn-1 + .... + an = o met gehele coëfficiënten) in en gaf door zijn beroemd geworden geschrift Was sind und was sollen die Zahlen de stoot tot de ontwikkeling van de nieuwere verzamelingsleer. Zijn opvattingen betreffende de getallentheorie ontwikkelde hij voor een groot deel in een aanhangsel tot de door hem uitgegeven Vorlesungen über Zahlentheorie van P. G. Lejeune Dirichlet (Braunschweig 1863).
Van groot belang voor de filosofie van de wiskunde is Dedekind’s definitie van een onmeetbaar getal gebleken, die berust op een verdeling van de verzameling van alle meetbare getallen in twee gedeelten, zodanig dat ieder getal van het laagste gedeelte kleiner is dan enig getal van het hoogste gedeelte, zonder dat de beide delen door een meetbaar getal gescheiden kunnen worden (snede van Dedekind).Bibi.: Stetigkeit und irrationale Zahlen (Braunschweig 1862); Was sind und was sollen die Zahlen? (ibid. 1888); Gesammelte Mathematische Werke, uitgeg. d. Rob. Fricke, Emmy Noether und Öystein Ore (3 dln, ibid. 1930-1932).