eigenlijk „Jobel-jaar”, afgeleid van het Hebreeuws „jobel”, ramshoren, heilig jaar, dat volgens de wet van Mozes door het blazen op de bazuin (ramshoorn) moest worden aangekondigd en waarin aan alle wanorde op sociaal gebied een einde werd gesteld. De bepalingen omtrent het Sabbatjaar (elk 7de jaar) en het Jubeljaar (elk 50ste jaar) zijn overgeleverd in Leviticus hoofdstuk 25.
In het 50ste jaar (dus telkens na 7 Sabbatjaren) moesten de velden onbebouwd blijven, verkregen de lijfeigenen hun vrijheid en keerden vervreemde goederen tot hun oorspronkelijke eigenaar terug, zodat men bij koop of verkoop van slaven of landbezit met deze instellingen rekening moest houden. Zulke bepalingen zijn begrijpelijk in de eerste tijd na de intocht in Kanaän en dan weer in de eerste jaren na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap: ter handhaving van de gelijkmatige verdeling van het landbezit onder de stammen en geslachten. In de tussentijd is de practische betekenis daarvan blijkbaar slechts gering geweest. Voor het jubeljaar in de R.K. Kerk z Heilig Jaar.