of Jubeljaar (van het Hebreeuws Jobël, ramhoorn waarmede het jubeljaar bij de Joden, naar Levit. 25, 10, werd aangekondigd) beduidt in de R.K. Kerk het jaar van vergeving en bijzondere geestelijke gunsten tot heiliging van de gelovigen bestemd.
Het gebruik van een jubeljaar, als tijd van bijzondere gratie en indulgentie, was reeds van de vroege middeleeuwen af bestaande (Isidorus van Sevilla, Etymologiae, V, 37; Beda Venerabilis, Homel, in Vig. Pentecost.-Migne, P.L., 94, 195, e.a.). Op aandrang van het gelovige volk werd dan, met verwijzing naar een oude traditie, in 1300 het eerste algemeen bekende Heilig Jaar ingesteld door Bonifacius VIII, bij de bul „Antiquorum habet fida relatio”; hierin werd bepaald dat tijdens het Jubeljaar, dat bij het einde van elke eeuw zou gecelebreerd worden, al wie na zijn zonden gebiecht te hebben de basilieken van Petrus en Paulus zou bezoeken (binnen de 15 dagen voor de Romeinen, binnen de 30 dagen voor de anderen) een volle aflaat van de zondestraffen zou ontvangen: „plenissima omnium venia peccatorum”. Clemens VI besliste in 1343 dat deze periode tot 50 jaar teruggebracht werd; Urbanus VI bepaalde in 1389 dat het Jubeljaar elke 33 jaar zou gehouden worden (naar de ouderdom die Christus bereikte) en Paulus II herleidde in 1470 deze periode tot 25 jaar, met ingang van 1475. Deze regeling werd de eeuwen door gehandhaafd, al werden wegens omstandigheden sommige jubeljaren overgeslagen. Zo kende, ingevolge hinderende omstandigheden, de 19de eeuw één enkel plechtig gewoon Jubeljaar, t.w. het jaar 1825, onder Leo XII.Wel is waar hebben de pausen ook voor bijzondere gelegenheden buitengewone Iubilea afgekondigd: aldus Pius IV in 1560, naar aanleiding van het terugsamenroepen van het Concilie van Trente, Gregorius XVI in 1842, tot afsmeken van de vrede voor de Kerk in Spanje, Pius IX in 1870, naar aanleiding van het Vaticaans Concilie, Leo XIII in 1881 en 1886. Sedert Sixtus V, in 1585, is ook gebruikelijk dat de pausen een jubileumaflaat verlenen bij gelegenheid van hun troonsbestijging of van een groot eeuwfeest.
Het Heilig Jaar wordt aangekondigd door een Constitutio Apostolica, die Bulla indictionis genoemd wordt, en waarop 3 andere apostolische constituties volgen, waarbij bijzondere faculteiten aan biechtvaders verleend worden ten voordele van de gelovigen die de jubileumaflaat verdienen. Sedert Alexander VI wordt het Heilig Jaar begonnen met de plechtige opening van de Porta sancta door de paus, op de vooravond van Kerstmis, en het eindigt met het sluiten van deze op de vooravond van Kerstmis van het volgende jaar. De gelovigen worden verzocht gedurende het jaar te Rome de vier grote basilieken (St Pieter, St Jan van Lateranen, St Maria de Meerdere en St Paulus buiten de muren) te bezoeken om de jubileumaflaat te verdienen; alleen zieken, gevangenen, kloosterzusters, ouderlingen en minder bedeelden kunnen deze aflaat in eigen land verdienen.
De jongste jubeljaren zijn: 1900, onder Leo XIII, vooral van betekenis door de toewijding van de wereld aan het H. Hart, 1925, onder Pius XI, tot herdenking van het Concilie van Nicaea, 1926, onder Pius XI, naar aanleiding van de 700ste verjaring van de dood van St Franciscus van Assisi, 1933, voor de 1900ste verjaring van de dood van de Verlosser. Ten slotte is er het Heilig Jaar 1950, onder Pius XII, door de Constitutie „Iubilaeum maximum”, op 26 Mei 1949 afgekondigd.
PROF. DR MAG. W. ONCLIN
Lit.: D. M. Manni, Storia degli Anni Santi (Firenze 1750); V. Prinzivalli, Gli Anni Santi (Roma 1899); P. Bastien, Tractatus de anno sancto (Maredsous 1901); H. Thurston, The Roman Jubilee, Hist. and Ceremonial (London 1925); S. de Angel is, Iubilaeum maximum, in Monitor Ecclesiasticus, a. 74, (1949,) 7-48; J.
N. Bakhuizen van den Brink, Anno Santo, in: Nederl. Theol. Tijdschr., 14 (1950), 241-258.