Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Babylonische ballingschap

betekenis & definitie

Reeds bij de Assyriërs was het een der gewone methodes der militaristische politiek, gehele bevolkingen te verplaatsen om het verzet in de veroverde gebieden te onderdrukken. Zo werden reeds in 734 en 722 v.

Chr. grote gedeelten der Noordisraëlietische bevolking naar Mesopotamië verplaatst en Babylonische en Syrische kolonisten kwamen in hun plaats naar Samarië (zie II Kon. 15:29; 17:6, 24). Koning Nebukadnezar II volgde dit voorbeeld na de verovering van de Judese hoofdstad Jeruzalem, en 597 werden de voornaamste ingezetenen en 586 ook de overige bevolking naar Babylonië gedeporteerd (II Kon. 24:14; 25:11). Deze ballingschap of (met de Latijnse uitdrukking) het exiel duurde tot 538, toen Cyrus (Kores) de terugkeer toestond. Meestal rekende men echter een duur van zeventig jaren, nl. de tijdsruimte tussen de verwoesting van de „eerste” tempel in 586 tot aan de inwijding van de „tweede” tempel in 516. Dit exiel was voor de staatkundige en godsdienstige ontwikkeling der Joden van grote betekenis. In het exiel is in de plaats van het oude koninkrijk getreden de godsdienstige gemeente.

Terecht spreekt men vóór het exiel van de Israëlietische en Judese staat en na het exiel van de gemeente der Joden. Uit de prediking der profeten had men geleerd, dat God niet gebonden is aan de nationale grenzen van een bepaald land, maar de gehele wereld regeert. Geregelde eredienst was in het buitenland, ver van de verwoeste tempel, onmogelijk. Toen is men troost gaan putten uit het verleden en heeft men al hetgeen van de oude tradities gered was verzameld, gerangschikt en te boek gesteld. En van nu af viel alle nadruk op de drie gebruiken, die men ook buiten Palestina kon handhaven: de besnijdenis, de Sabbatsrust en de onthouding van varkensvlees.In de gewelven onder de „hangende tuinen” bij de Isjtar-poort in Babylon werd door R. Koldewey een aantal kleitabletten opgedolven, die nieuw licht doen vallen op de gevangenschap van koning Jojachin gedurende de lange regering van Nebukadnezar II. Het zijn lijsten en kwitanties betreffende de levering van gerst, olie en specerijen aan den voornamen gevangene. In deze oorkonden vindt men behalve de naam van den Judesen koning ook die van vijf van zijn zonen en van een aantal voorname Judeeërs, die zijn gevangenschap hebben gedeeld (vgl. II Kon. 24:15 v.; 25:27 v.; Jerem. 52:31 v.). Ook elders in de spijkerschrift-oorkonden uit deze en de Perzische periode worden talrijke echt Hebreeuwse namen aangetroffen.

PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit.: E. Klamroth, Die judischen Exulanten in Babylonien (Leipzig 1912); R. Kittel. Geschichte des Volkes Israel, III/I (Stuttgart 1927); E. F. Weidner, Jojachin, König von Juda in babyl.

Keilschrifttexten (in: Mélanges R. Dussaud, Paris 1941, blz. 923 vv.) ; F. M. Th. Böhl, Nebukadnezar und Jojachin (in: Nieuwe Theol. Studiën, dl 25, Wageningen 1944, blz. 121 vv.); E.

Ebeling, Aus dem Leben der jüd. Exulanten in Babylonien (Berlin 1914).

< >