Belgisch Katholiek staatsman (Nederbrakel 1 Jan. 1897), nam van Juni 1916 af deel aan Wereldoorlog I en werd advocaat te Leuven. Aan de Universiteit van deze stad werd hij benoemd tot docent (1927) en professor (1929) aan het Landbouwinstituut en aan de Rechtsfaculteit.
Hij doceert er o.m. handelsrecht en vergelijkend handelsrecht. Van 1929 tot 1931 was hij kabinetschef van de minister van Landbouw, om in Nov. 1932 volksvertegenwoordiger te worden. Hij legde meer in het bijzonder belangstelling aan de dag voor landbouwvraagstukken.
In de regering-Spaak (15 Mei 1938) werd hij benoemd tot minister van Koloniën en beheerde dat ministerie ononderbroken tot 12 Febr. 1945. Na de Duitse aanval en na het begeven van het Westelijk front werd hij bovendien, bij besluitwet d.d. 18 Juni 1940, aangesteld tot Administrateur-Generaal van Belgisch-Kongo en Roeanda-Oeroendi. Hij zocht op dat kritieke ogenblik onverwijld contact met de Britse regering met het oog op de inschakeling van het economisch en ook militair potentieel van de kolonie in de geallieerde krachtsinspanning. Van 31 Oct. 1940 af werd hem tevens de portefeuille van Justitie opgedragen (tot 19 Febr. 1942) en daarna die van Openbaar Onderwijs (tot Sept. 1944). Toen de Koningskwestie zich na de bevrijding stelde, behoorde hij tot degenen die de positie van Leopold III het nadrukkelijkst verdedigden. Hij was voorzitter van de C.V.P.kamergroep van 1947 tot 1949, terwijl hem in 1947 ook het voorzitterschap van het Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut werd opgedragen.
Hij beheerde het ministerie van Binnenlandse Zaken van Aug. 1949 tot Aug. 1950. Bij de oprichting van de Studiecommissie voor Europese Problemen werd hij daarin als lid opgenomen (Juni 1952).
DR W. VAN DEN STEENE.