Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Joseph van kan

betekenis & definitie

(Adam Hubert Marie) Nederlands rechtsgeleerde (Maastricht 18 Juli 1877 - Den Haag 6 Juni 1944), werd in 1913 hoogleraar in het Romeinse recht te Leiden. In 1924 nam hij het eerste voorzitterschap van de Rechtshogeschool te Batavia en tevens het hoogleraarschap in het burgerlijk recht op zich en was 19291936 lid van de Raad van Ned.-Indië.

Nadien vestigde hij zich te ’s-Gravenhage. Uit zijn veelzijdige wetenschappelijke werkzaamheid blijkt, dat zijn belangstelling en kennis zich uitstrekten over grote gebieden van recht, geschiedenis en literatuur. Zijn geschriften geven slechts een onvolkomen beeld van zijn briljante persoonlijkheid.Bibl.: Les causes économiques de la criminalité (1903) (oorspr. met goud bekroond antw. op academ. prijsvraag); Bezitsverhoudingen, diss. Amsterdam (1913); Vrije Rechtsvorming te Rome (Inaug.rede Leiden 1914); De Vredesgedachte der Middeleeuwen, (Inaug. rede Batavia 1925); Uit de gesch. onzer codificatie (Batavia 1927); Het rechtsconflict in de tragedie van Jeanne d’Arc. Rede (Batavia 1929); Les efforts de codification en France (Paris 1929); Uit de rechtsgeschiedenis der Compagnie (I, 1930; dl II, 1935); Compagniebescheiden en aanverwante archivalia uit Br. Indië en Ceylon (1931); L’idée de l’organisation internat, dans ses grandes phases (1939); Inleiding tot de rechtswetenschap (7de dr. 1948).

Lit.: P. W. Kamphuisen, in: Jaarb. Maatsch. d. Ned. Letterk. 1947 (met lijst v. geschriften); E.

M. Meyers, in: Jaarb. Kon. Ak. 1944-’45, blz. 205-216 en in Tijdschr. v. R.gesch., dl 18 (1950).

< >