Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Joseph VENDRYES

betekenis & definitie

(slot-s uitspr.), (Jean Baptiste Mairie), Frans philoloog (Parijs 13 Jan. 1875), promoveerde te Parijs in de letteren in 1902, werd hoogleraar in de Griekse taal- en letterkunde te Clermont-Ferrand in 1905, in de Griekse taal en de Griekse antiquiteiten te Caen in 1906, „chargé de cours” voor de vergelijkende grammatica der Indo-Europese talen te Parijs in 1907, hoogleraar aldaar 1919 (adjoint, daarna „sans chaire” 1921, „titulaire” 1923) en werd in 1925 als „directeur d’études de langue et littérature celtiques” verbonden aan de Ecole pratique des Flautes Etudes. Hij is, naast Antoine Meillet, een van de grootmeesters der Franse Indogermanistiek en publiceerde in het bijzonder veel op het gebied van de klassieke talen.

In de Keltologie neemt hij een centrale, leidende positie in: men beschouwt hem als een der beste levende Keltisten. Verder heeft hij zich beziggehouden met algemene taalkunde, waarover hij een klassiek werk Le langage, introduction linguistique à l'histoire (Paris 1921) publiceerde, welk werk nog steeds zijn betekenis heeft behouden.Bibl. : Recherches sur l’histoire et les effets de l’intensité initiale en latin, diss. (1902); Traité d’accentuation grecque (Paris 1904, 2de dr. 1938); Grammaire du vieil irlandais (Paris 1908); Traité de grammaire comparée de langues classiques (Paris 1924, 2de dr. 1948), Poésie galloise des XlIe-XIIIe siècles dans ses rapports avec la langue (Oxford 1930, The Zacharoff Lecture); La position linguistique du celtique (London 1937» John Rhys mem. Lect. Brit. Acad., 23); Liste des publ. de J. V., in: Choix d’études linguistiques et celtiques (Paris 1952), pp. 335-350.

Lit.: bibl. in M. Duportet, Répertoire permanent desintellectuels, I, 3 (1947), en in bovengenoemde Choix d’études.

< >