Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

José ORTEGA Y GASSET

betekenis & definitie

Spaans wijsgeer en essayist (Madrid 6 Mei 1883), zoon van de journalist en schrijver José Ortega y Munilla, studeerde voor het baccalaureaat op het Jezuïetencollege Miraflores del Palo (Mâlaga), waar hij vooral een degelijke kennis van Latijn en Grieks verwierf. Aan de Universidad Central te Madrid promoveerde hij in 1904 in de letteren en wijsbegeerte.

Hij studeerde daarna jarenlang filosofie te Leipzig, Berlijn en Marburg en werd in 1911 hoogleraar in de metaphysica te Madrid. In 1931, bij de instelling van de tweede Spaanse Republiek — die ook zijn leringen krachtig hebben voorbereid — werd hij leider van zijn groep van intellectuelen (Al Servicio de la República) in de Cortes; na 2 jaar trok hij zich terug. Bij het uitbreken van de Burgeroorlog (1936) was hij in het buitenland, hield lezingen o.a in Nederland, en verbleef te Parijs, Buenos Aires, Portugal, tot hij zich in 1945 weer te Madrid vestigde, waar hij met enkele jonge geleerden aan een drukbezochte, eigen academie (Instituto de Humanidades) cursussen en symposia organiseert. Hij is een zeer persoonlijk en begaafd stylist en spreker, met een veelzijdige belezenheid die hem iets journalistieks geeft. Deze eigenschappen, mèt zijn werk als hoogleraar, essayist, kunstkenner, amateur-stierenvechter, politicus en uitgever van het tijdschrift en de bibliotheek Revista de Occidente, schijnen zijn prestige als filosoof eerder te schaden dan te versterken. Toch is hij vóór alles filosoof en zijn ontwikkeling als zodanig is zeer goed te volgen van af de Meditaciones del Quijote (1914) tot de Prólogo a la Historia de Filosofia de Bréhier (Buenos Aires 1943), laatste (gepubliceerde) studie van strikt filosofische aard.Ortega y Gasset zelf noemt zijn filosofie het ratiovitalisme, de leer van de levende rede, van de rede als functie van het leven, jongste phase in de evolutie van de mens, die — na het geloof in God en dat in de rede — nu zal moeten komen tot het geloof in het leven. Leven dan begrepen als menszijn, als voortdurend zich-zelf-verwezenlijken, waarbij het enige „zijnde” de historie is, nl. dat wat de mens en de mensheid al geweest zijn. Wat zijn opvattingen over dit laatste, het historisme, de historische rede, betreft, heeft hij veel te danken aan Wilhelm Dilthey, wiens werk hij pas laat leerde kennen. Zijn eerste stap naar een eigen filosofie was het perspectivisme (vgl. El Tema de nuestro tiempo, 1923). Zijn existentialisme, d.w.z. zijn opvatting van het leven als een program dat de mens zelf besluit uit te voeren, vindt men reeds in Ideas y creencias (1934) en vooral, als historische en vitale rede, in Historia como sistema (1935). Zijn werken zijn vaak on-af, in wording, zoals het leven zelf.

Hij heeft „zijn” filosofie aangekondigd als te verschijnen onder de titel „Sobre la razón viviente” (Over de levende rede). Door zijn belangstelling voor de circunstancia (de „Umwelt”) schreef hij veel actuele werken, o.a. La rebelión de las masas (1930; Ned. vert.: De opstand der horden door J. Brouwer, 1933, 81948) en Mission of the University (Eng. vert. met belangrijke inleiding, Londen 1946). Ook voor Spanje waren sommige van zijn boeken zeer belangrijk, bijv. España invertebrada (1922).

DR G. J. GEERS

Bibl.: Obras Completas (6 dln, Madrid 1946). Voor de in het Ned. vertaalde werken zie: Bespiegelingen over Leven en Denken, Historie en Techniek (vert. G. J. Geers, Den Haag 1951).

Lit.: Norbert Loeser, O. y G. en de philosophie van het leven (Den Haag 1941); E. R. Curtius, inl. bij „Die Aufgabe unserer Zeit” (El Tema de nuestro tiempo, e.a.; Zürich 1928); C. Barja, Libros y autores contemporáneos (Madrid 1935), blz. 98-263; Juan Saiz Barbera, O. y G. ante la critica (Madrid 1950); J. Marias, J. O. y G. und die Idee der lebendigen Vernunft (Stuttgart 1952).

< >