Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

John LOCKE

betekenis & definitie

Engels wijsgeer (Wrington bij Bristol 29 Aug. 1632 - Oates, Essex, 28 Oct. 1704), was de zoon van een jurist en studeerde, sedert 1652, aan de universiteit van Oxford, hoofdzakelijk natuurwetenschappen en medicijnen, later ook wijsbegeerte. Uit deze tijd stamt zijn kennismaking met Boyle.

In wijsgerig opzicht werd Locke in het bijzonder aangetrokken door de leer van Occam en Descartes.In 1665 vervulde hij korte tijd een secretarisfunctie aan het Engelse gezantschap in Brandenburg; daarna woonde hij enige maanden in Kleef. Van 1667-1675 was hij arts bij Lord Anthony Ashley, de latere hertog van Shaftesbury, met wie hij vriendschap sloot. Hij voedde diens zoon op en oefende in latere jaren ook invloed uit op de opvoeding van de kleinzoon, de beroemd geworden moraalfilosoof. Locke verbleef van 1675-1679 in Frankrijk; in dit laatste jaar keerde hij met Shaftesbury, die tijdelijk in ongenade gevallen was, weer naar zijn vaderland terug. In 1683 vergezelde hij Shaftesbury, toen deze opnieuw in ongenade geraakte, naar Nederland, waar hij o.a. omgang had met Ph. van Limborch . Toen in 1689 stadhouder Willem III koning van Engeland werd, kon hij weer terugkeren. Tot 1700 was hij in dienst bij het ministerie van Financiën. Locke ontwierp in 1669 een grondwet voor de Noordamerikaanse kolonie South Carolina, gebaseerd op een scheiding van staat en godsdienst. Zijn eerste brief over de tolerantie verscheen in 1685 anoniem, in 1689 aangevuld met nog twee brieven (Epistolae de tolerantia). Hierin keurt hij de dwang tot het afleggen van een geloofsbelijdenis af, zonder zich nochtans een voorstander van onbeperkte tolerantie te tonen.

Het volgend jaar (1690) publiceert Locke zijn Two treatises of government. In deze staatsfilosofie keert hij zich tegen de opvattingen van Hobbes, o.a. in diens Leviathan vervat. Locke stelt, dat de staat is opgericht om voor de mensen vrijheid en gelijkheid te verkrijgen. Dit geschiedt doordat de mensen zich vrijwillig beperkingen opleggen en zich onder een gemeenschappelijke regering stellen. Het absolutisme en de patriarchale regeringsvorm worden verworpen. De wetgevende, de executieve en de federatieve macht dienen gescheiden te worden gehouden. Locke is hiermee de voorloper van Montesquieu en van de liberale staatsleer en tevens de eerste wijsgerige vertegenwoordiger van de moderne constitutionele regeringsvormen.

Zijn hoofdwerk Essay concerning human understanding (1690, doch reeds voorbereid in de jaren 1670/1671'), is een van de invloedrijkste werken geworden uit de geschiedenis der wijsbegeerte. Locke werd hierdoor de grondlegger van het empirisme. Dit werk, waarin hij de vraag stelt naar de oorsprong van de menselijke kennis en van de begrippen, is verdeeld in vier boeken. In het eerste boek neemt Locke stelling tegen de aangeboren begrippen (innate ideas), zoals Descartes die aanvaardt. Volgens hem bestaan er geen aangeboren grondbegrippen, noch speculatieve, noch practische (morele). Ook het godsbegrip is niet aangeboren. Slechts de wil tot geluk en de afkeer van pijn zijn de mens aangeboren. Deze neigingen behoren echter tot het terrein van de wil en niet tot dat van het verstand. Het tweede boek behandelt de oorsprong van de begrippen. Locke beschouwt de ziel als een bij de geboorte onbeschreven blad papier (tabula rasa). De begrippen kunnen slechts worden gevormd door de ervaring (nihil est in intellectu quod non antea fuerit in sensu), en wel door de uiterlijke (sensation) of door de innerlijke ervaring (reflexion). De innerlijke ervaring omvat: het voorstellingsvermogen (perception), het herinneringsvermogen (retention), het onderscheidingsvermogen (discerning), het vergelijkingsvermogen (comparing), het vergrotingsvermogen (compounding or enlarging), het abstractievermogen (abstraction) en het wilsvermogen (volition). De uiterlijke en innerlijke ervaring gezamenlijk geven de gewaarwordingen van genot, pijn, bestaan, eenheid en opeenvolging. Zuiver menselijk van deze is alleen het vermogen tot abstractie; de overige worden ook bij dieren aangetroffen, zij het in verschillende graad. Locke verdeelt de begrippen, beschouwd naar hun object, in enkelvoudige (simple ideas) en samengestelde (complex ideas); de laatste zijn modi, substanties of betrekkingen. Voorts maakt hij een verdeling van de begrippen naar hun hoedanigheden. Begrippen zijn dan helder of duister, onderscheiden of vermengd, werkelijk of gefantaseerd, adequaat of inadequaat, en waar of onwaar.

Hierbij zij vermeld, dat volgens Locke waarheid alleen kan bestaan in de overeenstemming van de voorstellingen onderling; niet van de voorstelling met het voorgestelde derhalve. Het object of het voorgestelde kan geen andere rol vervullen dan die van het geven van een voorstelling aan de ziel, aan het onbeschreven blad papier. In zijn taaltheorie, vervat in het derde boek, toont Locke dat de woorden uiteindelijk tekens voor de objecten zelf zijn. Door middel van het abstractievermogen geeft het verstand aan een veelheid van gelijkende dingen één enkele naam. Het laatste boek handelt over de kennistheorie.

In zijn Some Considerations of the Consequences of the Lowering of Interest and Raising the Value of Money (1692) en Further Considerations of the Raising the Value of Money (1695) geeft Locke een theorie van het geld en een geldpolitiek aan.

Ook op opvoedkundig gebied heeft Locke zich bewogen, getuige zijn Some Thoughts Concerning Education (1693), welk werk met name op J. J. Rousseau grote invloed heeft uitgeoefend. Hij eist daarin een ontwikkeling van de pupil naar natuurlijke aanleg. Op de lichamelijke oefening en op de vorming van het karakter komt het meer aan dan op grote geleerdheid. Locke verwacht van zijn individualistisch getint opvoedingsideaal uiteindelijk nut voor de gehele volksgemeenschap.

Locke’s in 1695 verschenen verhandeling The Reasonableness of Christianity as delivered in the Scriptures, stelt, dat hetgeen God heeft geopenbaard waar is, doch dat wat goddelijke openbaring is door het verstand moet worden uitgemaakt. De openbaring mag nimmer de inzichten van het verstand weerspreken, immers het verstand zelf is reeds een openbaring, binnen de grenzen der natuurlijke orde. Met zijn leer omtrent God is Locke een voorloper van het deïsme.

Locke heeft op het denken van de 18de eeuw in Engeland en daarbuiten grote invloed gehad. Zijn leer is achterhaald en aangevuld voor zover het de kennistheorie betreft sedert Kant, doch zijn staatsrechtelijke theorieën zijn nog thans van waarde en invloed.

MR J. P. WILDSCHUT

Lit.: S. Alexander, L. (London 1908); J. de Boer, L. (Baarn 1911); S. P. Lamprecht, The Moral and Political Philosophy of John L. (New York 1918); H. J. Laski, Political Thought in England from L. to Bentham (London 1920); G. Vanhecke en V. Foutry, L. (Lier 1933); H. MacLachlan, The Religious Opinions of Milton, Locke and Newton (Manchester 1941); J. W. Gough, J. L.’s Political Philosophy (1950); Fred. Pollock, L.’s Theory of the State (Proceedings Brit. Academy, dl I, biz. 237 vlg.); Aaron, J.L. (Oxford 1937); Wolfg. von Leyden, J.L.’s Unpublished Papers, in: Sophia, Jan.-Mrt 1949.

< >