Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

John DRYDEN

betekenis & definitie

Engels dichter, toneelschrijver en criticus (Aldwinkle, Northhants 9 Aug. 1631 - Londen 1 Mei 1700), plaatste zich na het overlijden van zijn vader onder de bescherming van Cromwell, die hij in zijn Heroic Stanzas (1658) verheerlijkte. Na de terugkeer der Stuarts koos hij echter de zijde van het hof en begroette Karel II in zijn Astraea Redux (1660).

Om financiële redenen werd hij toneeldichter en, toen zijn drama’s bijval vonden, trachtte hij met Davenant en anderen het Engelse toneel naar vaste beginselen te hervormen. Hij ontmoette een geweldige tegenstand en hij werd vooral gevoelig getroflen door de spotternij van de hertog van Buckingham, die waarschijnlijk medewerkte aan de klucht The Rehearsal (1672), waarin het drama van die tijd, vooral dat van Dryden, geparodieerd werd. Van de treurspelen van Dryden moet in de eerste plaats genoemd worden zijn All for Love (1678), dat op zeer hoog peil staat. Het is in zekere zin een navolging van Antony and Cleopatra van Shakespeare en volgens de interessante voorrede om die reden in „blank verse” geschreven, in tegenstelling met de eerste treurspelen van Dryden, waarin hij rijm gebruikte. Zijn blijspelen zijn een spiegel van zijn zedeloze tijd. Zijn historisch gedicht Annus Mirabilis (1666) handelt hoofdzakelijk over de oorlog met Holland en de Grote Brand van Londen, maar zwijgt over De Ruyter’s tocht naar Chatham.

Het is te lang; de aanhef, tegen de Hollanders gericht, kan zich meten met wat Vondel schreef over de Engelsen. Na de dood van Davenant werd hij „poet Laureate”; hij vleide zijn begunstigers door zijn scherpe hekeldichten Absalom and Achitophel (1681) en The Medal (1682), beide tegen de Whigs gericht. In zijn Religio Laid (1664) verdedigde hij de Anglicaanse godsdienst; onder Jacobus II ging hij over tot de R.K. kerk, waarna hij het allegorisch gedicht The Hind and the Panther (1687) in het licht deed verschijnen. Na de val van de koning verloor hij zijn ambt.Van zijn dichtwerken noemen wij nog de vertalingen der werken van Vergilius en Juvenalis en vooral zijn Alexander’s Feast (1697), door Da Costa in het Nederlands vertaald, zijn Fables (1699) en zijn vertalingen naar Chaucer, Boccaccio enz. Ook schreef hij nog het belangrijke prozawerk Essay on Dramatic Poesy (1668). Zijn proza, op het Latijn gemodeleerd, is helder en fors; hij wordt wel „the father of English prose” genoemd. Dryden is begraven in de Westminster Abbey.

E. C. VAN DER GAAF

Bibl.: Hugh Macdonald, J. Dr.: a bibliography of early editions and of Drydeniana (Oxf. U. Pr. 1939, aanv. v. J. M.

Osborn in: Modern Phil. XXXIX, 1941). The works of J. D., by W. Scott, 18 din 1808, rev. by G. Saintsbury, 18 din, I882-’92; The poetical works, ed. by G.

R. Noyes (Boston 1908); The dramatic works,ed. by M. Summers (6 din, i93i-*32): Essays sel. and ed. by W. P. Ker (2 din, Oxford 1900, herdr. 1926); Letters of J. Dr., ed. by Ch.

E. Ward (Duke Univ. Pr. 1942).

Lit.: G. Saintsbury, Dr. (1881); J. Ch. Collins in: Essays and Studies (1895); A. W. Verrall, Lectures on Dr. (1914); W.

P. Ker in: Collected Essays (1925) dl I; M. v. Doren, The Poetry of J. Dr. (1920, 1931); Bonamy Dobree, Restoration Comedy (1924); Idem, Restoration Tragedy (1930); T. S. Eliot, Homage to J.

Dr. (1924); L. I. Bred void, The intellectual milieu of J. Dr. (r934) > N. B. Allen, The sources of J.

Dr.’s Comedies (1935); J. M. Osborn, J. Dr., some biograph, facts and problems (N.Y. 1940); D. N. Smith, John Dryden (The Clark Lecturer) 1950.

< >