Luthers hervormer van Schwaben (Weilderstadt 24 Juni 1499-Stuttgart 11 Sept. 1570), werd tijdens zijn studie te Heidelberg in 1518 een aanhanger van Luther en als zodanig in 1522 predikant te Schwäbisch-Hall, waar hij in 1526 zijn kerkorde gaf. Hierin neemt de kerkelijke tucht een belangrijke plaats in, terwijl hij aan de overheid meer recht op het terrein der hervormingen toekende dan Luther heeft gedaan.
In de Boerenopstand nam Brenz met grote zedelijke moed een mild standpunt in (Von Milterung der Fürsten gegen die aufrürischen Bauern, 1525). In het Avondmaalsvraagstuk handhaafde hij in Luther’s geest tegenover Oecolampadius de reële presentie, die dan ook door zijn Syngramma suevicum in NoordSchwaben en Frankenland aanvaard werd. Bij hertog Ulrich werd hij de hervormer van Wurtemberg en van de Universiteit te Tübingen (1536/’37). Omdat hij het Interim (1548) verwierp, moest hij de wijk nemen naar Stuttgart.
Hier bewerkte hij de Confessio Wirtembergica, bestemd voor het concilie van Trente. Zijn kerkorde voor Wurtemberg werd minstens zo belangrijk als die voor Hall. Luther heeft Brenz levenslang bijzonder hoog geschat.Lit.: W. Köhler, Bibliographia Brentiana (1904) en Archiv, f. Reformationsgeschichte, 9(1912), 79 vlgg.; 26 (1929) 250 vlgg.; Th. Pressel, Anecdota Brentiana (1868); Hartmann-Jäger, Joh.
Brenz (I84O/42); A. Hegler, Joh. Brenz und die Reformation in Württemberg (1899); L. Knappert, Doopsgez.
Bijdragen (1916), I35-I44; A. Brentschler, Zur Familiengesch. des Reform. J. B. (1920); O.
Fricke, Die Christologie des J. B. in Zusammenhang mit der Lehre vom Abendmahl und der Rechtfertigung; Joh. Haller, Die Anfänge der Universität Tübingen 1477-1537 (1927), blz. 339.