(Lat.: intussen; voorlopig) is in de kerkgeschiedenis de benaming van twee tijdelijk geldende, maar opgelegde overeenkomsten om de grote partijen in de hervormingseeuw te verzoenen.
1. Regensburger interim, door Buler gesteld op grond van het Regensburger godsdienstgesprek. Hierbij werd bepaald dat de strijdpunten tussen Protestanten en Rooms-Katholieken zouden blijven rusten, totdat op een concilie de geschillen zouden zijn opgelost.
2. Het Augsburger interim, van de geharnaste rijksdag 1548, is voorbereid door Jul. Pflug en Mich. Helding, bisschoppen resp. van Naumburg en Mainz en aan Evangelische zijde door Joh. Agricola. Op belangrijke leerpunten: kerk, traditie, sacramenten, gaf de regeling weinig, in de ceremoniën meer toe aan de Protestanten, waaronder de beker bij het avondmaal, maar ook het priesterhuwelijk. De R.K. verzetten zich, niettemin werd de „Erklärung” met een formula reformationis voor de clerus op 30 Juni 1548 tot rijkswet verheven en in Zuid-Duitsland met geweld toegepast. In Saksen kon keurvorst Maurits het ten gevolge van het volksverzet niet invoeren. Dit is de aanleiding tot het ontwerpen van 3. het Leipziger interim geworden, 22 Dec. 1548, waarin Melanchthons gezag de evangelische rechtvaardigingsleer kon handhaven en hij met de ceremoniën als adiaphora — wat er niet wezenlijk op aankomt — afrekende, en het Latijn als liturgische taal door de evangelischen werd toegelaten. Niet de volledige, maar slechts de kleine vorm van het Leipziger interim werd (Juli 1549) gepubliceerd. Melanchthon verspeelde hierdoor bij de orthodoxe Luthersen veel van zijn vertrouwen; tegenstanders als Brenz en Calvijn bleken onverzoenlijk. De godsdienstvrede van Augsburg 1555 maakte een einde aan de interimspolitiek.
Lit.: Teksten in Corp. Reform.: Melanchthons Opera VII (Halis Sax. 1840), 215, 258, 426; J. E. Bieck, Das dreyfache I. (1721); L. Pastor, Die kirchl. Reunionsbestrebungen (1879); W.
Friedens burg, Zur Vorgesch. d. I. (1907); O. Ritschl, Dogmengesch. d. Protestantismus II (1908).