Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Johan van OLDENBARNEVELT

betekenis & definitie

Nederlands staatsman (Amersfoort 14 Sept. 1547 ’s-Gravenhage 13 Mei 1619), studeerde te Leuven, Bourges, Keulen en Heidelberg en werd, na een reis door Italië, advocaat bij het Hof van Holland.

Hij bleef dit na Juli 1572, doordat hij de zijde van de Prins gekozen had. Bij een poging tot ontzet van Haarlem werd hij gewond. In 1577 werd hij pensionaris van Rotterdam en verscheen als zodanig vaak in de Staten, waar hij een vooraanstaande plaats innam. Ook aan de Unie van Utrecht had hij een actief aandeel, evenals voordien aan de opdracht van de Hoge Overheid aan Oranje en later aan de verlening van de graventitel. In 1585 was hij een der gezanten, die in Engeland hulp gingen vragen, onderhandelingen, die uitliepen op de komst van Leicester . Reeds had hij geadviseerd niet Leicester, maar prins Maurits tot stadhouder van Holland te benoemen, en onmiddellijk na de komst van de Engelse graaf kwam hij, als leider der Hollandse regenten, in conflict met hem. Reden waarom de Staten hem in Mrt 1586 tot landsadvocaat benoemden, welk ambt hij na lange aarzeling aanvaardde en tot 1618 bekleedde.

Des te scherper kwam hij tegenover Leicester te staan, omdat hij ook niets wilde weten van enige invloed der predikanten op het bestuur (Oldenbarnevelt was ook de voornaamste ontwerper van de Kerkorde van 1591, waarin de Staten en stadsbesturen hun invloed op de kerk bevestigd zagen, al waren deze niet te spreken over de concessies, die Oldenbarnevelt er óók aan de predikanten deed). Evenmin wilde Oldenbarnevelt iets weten van volksinvloed: voor hem waren ridderschap en magistraten de enige en traditionele dragers van alle gezag. De twist met Leicester liep zo hoog, dat Oldenbarnevelt tijdelijk naar Delft verhuisde, maar handig wist de advocaat Leicester’s gezag te ondermijnen. Na het vertrek van de Brit was hij, met de humanistisch gezinde regenten van Holland, onbeperkt machtig. Om die macht van Holland te handhaven, bewerkte hij, dat aan de Raad van State weinig competentie gegeven werd en veel macht aan de Staten-Generaal, waar hij als woordvoerder voor Holland groot aanzien genoot.

Buitengewoon verdienstelijk heeft Oldenbarnevelt zich gemaakt in de jaren na 1587, toen hij de financiën van Holland (en dus van Republiek) zo reorganiseerde, dat het leger goed uitgerust en stipt betaald kon worden, terwijl hij door correspondentie en enkele gezantschapsreizen (o.a. in 1598 naar Frankrijk en Engeland) de Republiek verzekerde van de steun dezer staten, een Drievoudig Verbond bewerkte en zowel Hendrik IV als Elizabeth overtuigde, dat zij hun hulp aan de Republiek niet moesten staken. Door dit alles was het Maurits mogelijk zijn militaire successen te behalen (ook de veldtocht van 1600 gebeurde op Oldenbarnevelt’s aandrang), terwijl op zee ook enige overwinningen werden bevochten. Oldenbarnevelt was het ook, die de oprichting der OostIndische Compagnie in 1602 bewerkte (ook van een West-Indische Compagnie was hij een voorstander, maar de oprichting daarvan moest worden uitgesteld, wat hem door Amsterdam sterk verweten is). Kort daarna achtte hij het nodig een einde aan de kostbare oorlog te maken en meende dat daartoe de omstandigheden gunstig waren (in 1599 had hij nog een poging verijdeld, omdat de onafhankelijkheid der Republiek niet gewaarborgd scheen). De predikanten en Maurits waren het hiermee niet eens en Oldenbarnevelt moest ten slotte tevreden zijn met een Bestand van 12 jaar, waarbij hij echter wist te bewerken, dat Philips III de Republiek als zelfstandige staat erkende.

In de twisten van Remonstranten en ContraRemonstranten nam hij een actief deel, eerst om te bewerken, dat beide richtingen in de kerk zouden worden geduld, en daarna om het recht der Staten van Holland te verdedigen. Hij was dus een tegenstander van een nationale synode en eiste van Maurits, dat deze de troepen zou gebruiken om het gezag der regenten tegen volk en predikanten te handhaven. Dit eerst bracht verwijdering tussen hem en de stadhouder, die voordien dikwijls zijn raad gevraagd had en die door

Oldenbarnevelt vaak was gesteund. Oldenbarnevelt werkte in dezen nauw samen met Hugo de Groot en Uytenbogaert, wiens godsdienstige denkbeelden hij geheel deelde. In 1607 toonde hij zijn onbuigzaamheid door het opstellen van de Scherpe Resolutie, het aandringen op het werven van waardgelders en het stijven van Utrecht in haar verzet tegen de Staten-Generaal. Hij had daarbij te kampen met de vijandschap van Amsterdam en van koning Jacobus I (Oldenbarnevelt had de kwestie van terugbetaling der voorschotten uit Leicester’s tijd voor Holland voordelig weten op te lossen), terwijl een reeks van pamfletten hem van verraad e.d. beschuldigde (z François van Aerssen); Oldenbarnevelt antwoordde met een waardige Remonstrantie. Om een burgeroorlog en het uiteenvallen van de Republiek te voorkomen, zetten de Staten-Generaal en Maurits door en op 29 Aug. 1618 werd de grijze advocaat gearresteerd. Zijn behandeling tijdens de opsluiting (op ’t Binnenhof) en de wijze van verhoren, door een speciale door de Staten-Generaal benoemde rechtbank, waarin enkele persoonlijke vijanden van Oldenbarnevelt, zijn een schandvlek op onze geschiedenis; de houding van Oldenbarnevelt (en van zijn vrouw, Maria van Utrecht) was fier, misschien te hooghartig. Ondanks zijn goede verdediging en de voorspraak van de Franse gezant en van Louise de Coligny werd Oldenbarnevelt ter dood veroordeeld met confiscatie zijner goederen op zeer losse gronden en deels geheel onjuist.

Oldenbarnevelt moet aangemerkt worden als een der grootste staatslieden van Nederland, die zich geheel aan zijn taak wijdde en zijn beginselen volkomen trouw bleef, maar het valt niet te ontkennen, dat hij bij het doorvoeren van die beginselen, tegen de meerderheid in, een ogenblik een gevaarlijke politiek voerde. Hij was in hoge mate eerlijk, oprecht en zeer standvastig (van omkoping en landverraad was dan ook geen sprake), maar ook heerszuchtig, autoritair en er wel op gesteld zich voor zijn daden te laten belonen: hij verenigde vele ambten op zich, bezat verschillende heerlijkheden en zorgde ervoor, dat zijn zoons en schoonzoon goede betrekkingen kregen.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: Van Deventer, Gedenkstukken van O., 3 dln (1860-’65) ; S. P. Haak, Joh. v. O., bescheiden betr. zijn staatk. beleid en zijn familie, I, 1570-1601 (1934) ; J. C. Naber, Calvinist of Libertijns ? (1884); H.

C. Rogge, Joh. Wtenbogaert en zijn tijd, II (1874); E. Wiersum, O. als pensionaris van R’dam (Bijdr. Vad. Gesch.

V, dl 10, 1922) ; J. C. H. de Pater, Maurits en O. in de strijd om het Bestand (1940); Verhooren van O. (Ber. en Meded. Hist. Gen. II 2); G.

Brandt, Hist. van de rechtspleging enz. (1708); R. Kranenburg, O. en onze Staatsvorming, in: Studiën over Recht en Staat (3de dr. 1946).

< >