Nederlands letterkundige (Amsterdam 1597-27 Febr. 1656), bloedverwant van Hugo de Groot, vestigde zich als advocaat te ’s-Gravenhage en werd in 1628 benoemd tot pleitbezorger der Oost-Indische Compagnie. In 1645 werd hij lid van de Hoge Raad.
Hij schreef, behalve verschillende bundels minnepoëzie en een aantal vertalingen uit het Frans, de eerste Nederlandse herdersroman, en wel Inleydinghe tot het ontwerp van een Bataafsche Arcadia (1637, uitg. d. D. H. Smit 1935), die tien jaar later als Batavische Arcadia (uitg. d. J. Vorrink 1925) herdrukt werd.
De inhoud bestaat grotendeels uit locaalhistorische en folkloristische aantekeningen. Dit genre werd na hem door vele anderen in Nederland beoefend (z arkadische poëzie).Bibl.: Minnekunst (1622; in 1626 herdrukt als Minnekunst, Minneboei, Minnedichten, Mengeldichten); Minnepligt (1625); Minnekunde of de philosophie der Liefden (1628); De verduytschte Cid, blyeindend treurspel (1641); Vertalingen van stukken uit de Astrée van d’Urfée en de Arcadia van Sydney.
Lit.: D. H. Smit, Johan v. H. (Amsterdam 1933).