(Jodhpur, Dsjaudpoer, Joudpore, ook wel Marwar)
(1), een staat in India, die sedert 30 Mrt 1949 deel uitmaakt van de Unie Radsjastan. Met een oppervlakte van 90 817 km2 is Jodhpoer de grootste staat van deze unie, hij telt (1941) 2 555 900 inw. Het land bestaat uit een ruw N.W. gedeelte en een vruchtbaar Z.O. deel. Het eerste ligt in de Indische woestijn (Tharr), waar lange rotsketens de Grote Woestijn van de Kleine scheiden. Ten O. verheft zich het land in de Arawallibergen tot een hoogte van ruim 1300 m. De rivier Luni loopt uit in de Grote Ran.
Het klimaat is des zomers zeer warm, des winters echter zeer koud. Uit talrijke meren verzamelt men veel zout. In het N. en bij de Z.O. grens wordt marmer gewonnen. De voornaamste gewassen zijn gierst en peulvruchten; tarwe en gerst worden vooral in de door de Luni bevloeide vlakte verbouwd. Men vervaardigt leder- en koperwerk, katoenen en zijden kledingstukken. De bevolking behoort voor een groot deel tot de stam der Djats, de heersende bevolkingslaag is die der Radsjpoeten, die ca 25 pet van de bevolking uitmaken, de Djains vormen een kleine minderheid. De taal is het aan het Hindoestani verwante Marwari.
(2), is de hoofdstad van de gelijknamige Indische staat (Jodhpoer = soldatenstad), gelegen op 26° 25' N.Br. en 73° 5' O.L. v. Gr., op 388 m hoogte, op 8 km afstand van de in 1459 verlaten oude hoofdstad Mandor van het vroegere vorstendom Marwar, aan de spoorweg Karatsji-Delhi. De (1941) 126840 inw. tellende stad werd in 1459 gesticht en tot hoofdstad gemaakt door Rao Jodha, de kleinzoon van Rao Chanda, de veroveraar van de staat. De ommuurde stad heeft een vesting, staande op een geïsoleerde rots, waar de maharadjah, een nakomeling van de stichter van Jodhpoer, zijn zetel heeft.
Jodhpoer heeft graanhandel, ivoor-, lakwerk-, verf-, koper- en ijzerindustrie. Er is ook een met de Universiteit van Allahabad verbonden college. Het vliegveld van Jodhpoer was van 1931 t/m 1942 een der stations van de Indië-lijn der K.L.M.
w. VAN DE BUNT.