Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Jan tinbergen

betekenis & definitie

Nederlands economist (’s-Gravenhage 12 Apr. 1903), studeerde wis- en natuurkunde te Leiden en promoveerde in 1929 op een proefschrift Minimum problemen in de natuurkunde en de ekonomie. Tinbergen was van 1929-1945 werkzaam bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (afd. conjunctuuronderzoek). In 1931 werd hij benoemd tot privaat-docent aan de Gem.

Universiteit van Amsterdam en in 1933 tot buitengewoon hoogleraar in de statistiek en hogere wiskunde, later gewijzigd in econometrie, aan de Ned. Econ. Hogeschool te Rotterdam. Van 19361938 was hij als deskundige werkzaam op het secretariaat van de Volkenbond in Genève; het resultaat van deze onderzoekingen werd gepubliceerd in Stat. Testing of Business Cycle Theories (2 volumes). Hij is fellow of the Econometric Society. Na Wereldoorlog II werd Tinbergen directeur van het nieuw opgerichte Centraal Planbureau, lid van de Sociaal-Economische Raad en lid van de Kon. Akad. van Wetenschappen. Tinbergen is één der grondleggers van de econometrie waar hij de macro-dynamische economische theorie in combinatie met een op een uitgebreid feitenmateriaal steunend statistisch onderzoek introduceerde (z economie, wiskundige).L. M. KOYCK

Bibl.: naast vele in de internat, tijdschr. verspreide artikelen, o.a.: Grondprobl. der theor. statistiek (Haarlem 1936); Les fondements mathématiques de la stabilisation du mouvement des affaires (Paris 1938); Les cycles économiques des Etats-Unis d’Amérique de 1919 k 1932 (Genève 1939); Econometrie (Gorinchem 1941); Economische Bewegingsleer (Amsterdam 1943); De les v. dertig jaar (Amsterdam 1944); International Economic Cooperation (Amsterdam 1945); Beperkte concurrentie (Leiden 1946); Business Cycles in the United Kingdom 1870-1944 (Amsterdam 1951); On the Theory of Economic Policy (Amsterdam 1952).

< >