Nederlands dichter (Spijkenisse 15 Aug. 1902 - Neuengamme 12 Jan. 1943), werd opgeleid voor de handel (bankwezen) en ging later over in de journalistiek; toneelrecensent, mederedacteur van De Tooneelspiegel, literair criticus en dichter. Achtereenvolgens verschenen van hem de dichtbundels Refereinen (1922, in samenw. met Henrik Scholte), Vergen (1925), De Bron (1927), Het Verliefde Lied (1928).
Campert is onder de jongere Nederlandse dichters een figuur, die voor verschillende invloeden ontvankelijk is gebleken, maar zich niettemin tot een merkwaardig, eigen, romantisch dichterschap heeft ontwikkeld. Zijn poëzie is melodieus en meditatief van inhoud; ze openbaart een weemoed, die vertedert, maar tevens de vreugdvolle aanvaarding van het geluk en de schoonheid dezer wereld; vooral Het Verliefde Lied is in dit opzicht een bijzondere bundel. Campert toonde zich bovendien in zijn critieken een knap kenner van het toneel, en hij schreef een paar detective-drama’s: Het Chineesche Mysterie (in samenw. m. Ben van Eysselsteyn) en Klokslag Twaalf (in samenw. m.
Willy Corsari, 1933). Verder verscheen nog: Die in het donker (roman, 1935), Wier (roman, 1935), Verwilderd Landschap (verzen, 1936), Deeg’ kleine Hand (novelle, 1940), Huis en Herberg (verzen, 1941), Sonnetten voor Cynara (1942). In Wereldoorlog II werd hij wegens hulp aan Joden gearresteerd; hij stierf in het concentratiekamp Neuengamme in Duitsland. Illegaal werd o.a. uitgegeven de rijmprent: Lied der achttien dooden, een gedicht dat grote vermaardheid verwierf en de grondslag leverde voor het illegale Nationale Steunfonds.
In 1947 zijn de verzamelde gedichten verschenen. Han Hoekstra wijdde een herdenkingsboekje aan hem. Zie ook het herdenkingsnummer van Critisch Bulletin (1945). De Jan Campert-Stichting is ter ere zijner nagedachtenis naar hem genoemd.